Paulus wijst de gemeente terecht
1Verdraag het maar als ik nog even zo ‘dwaas’ doorga op dit onderwerp. Maar natuurlijk verdraagt u mij! 2Ik zie scherp op u toe met dezelfde zorg als waarmee God op u let. Ik heb u, zogezegd, uitgehuwelijkt aan één man en als een kuise bruid met Christus verbonden. 3Maar ik ben bang dat uw gedachten, net als Eva door de slang en diens sluwheid werd verleid, afgeleid worden van de oprechte en zuivere toewijding aan Christus. 4U bent veel te goedgelovig. Zelfs als iemand u een heel ander beeld van Jezus geeft dan wij, gelooft u hem. Als iemand aankomt met een andere geest dan de Heilige Geest die u hebt ontvangen, of met een ander evangelie, dan accepteert u dat zomaar. 5Toch zie ik niet in waarom deze ‘geweldige boodschappers van God’ beter zouden zijn dan ik. 6Ik mag dan geen vlot spreker zijn, ik weet in elk geval waar ik het over heb. Maar ik denk dat ik u dat niet hoef te vertellen, want dat heb ik u eerder al overduidelijk bewezen.
7Heb ik er verkeerd aan gedaan u het goede nieuws van God te brengen, zonder er iets voor te vragen? Was het fout dat ik mij op die manier vernederde om u te verhogen? 8Om dat te kunnen doen, heb ik andere gemeenten als het ware beroofd door de vergoeding aan te nemen die zij mij gaven. Toen ik gebrek had, heb ik u niets gevraagd, 9want de broeders die uit Macedonië kwamen, hebben in mijn nood voorzien. U heb ik nooit om geld voor mijzelf gevraagd en ik zal dat ook nooit doen. 10Zo zeker als Christus leeft, zo zeker zal ik dit overal in Achaje vertellen. 11Waarom? Omdat ik niet van u houd? God weet wel beter. 12Maar ik zal dat doen om bepaalde mensen de kans te ontnemen te beweren dat zij net zo voor God werken als wij. 13Die mannen werken helemaal niet voor God! Zij zijn niet door Hem gestuurd. Het zijn huichelaars, die u hebben wijsgemaakt dat zij apostelen van Christus zijn. 14Maar denk nu niet dat het mij verbaast. Satan zelf kan zich voordoen als een engel van het licht. 15Het is dan ook geen wonder dat zijn handlangers zich voordoen als oprechte dienaren van God. Maar op het laatst zullen zij allen de straf krijgen die zij voor hun wandaden verdienen.
16Ik zeg het nog eens: laat niemand denken dat ik mijn verstand verloren heb. Maar zelfs als iemand dat wel doet, moet hij mij maar voor onverstandig houden, zodat ik mij toch een beetje kan beroemen. 17Als ik zo spreek, is dat niet door God ingegeven, ik spreek als iemand die onwijs is. Vooropgesteld dat wij ons ergens op mogen beroemen. 18Als die anderen hoog opgeven van zichzelf, mag ik dat toch ook doen? 19U bent immers zo verstandig dat u het onverstand van anderen verdraagt? 20U vindt het zelfs niet erg als zij u uw vrijheid ontnemen, u uitbuiten, u misbruiken en vernederen en u in het gezicht slaan. 21Ik ga me straks nog schamen dat wij u zo zacht hebben aangepakt. Maar vergis u niet: wat zij durven zeggen en nu spreek ik weer alsof ik niet wijs ben, dat durf ik ook.
22Zijn zij Hebreeërs? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Stammen zij van Abraham af? Ik ook. 23Werken zij voor Christus? Ik ben natuurlijk niet wijs dat ik dit zeg, maar ik heb veel harder gewerkt dan zij. En zo kan ik wel doorgaan. Ik heb veel vaker in de gevangenis gezeten. Ik ben ettelijke keren afgeranseld. Ik heb meermalen oog in oog met de dood gestaan. 24Ik heb van de Joden vijf keer de beruchte veertig-min-een zweepslagen gehad. 25Ik ben drie keer met stokken geslagen en één keer met stenen bekogeld. Ik heb drie keer schipbreuk geleden. Ik heb eens een nacht en een dag in open zee rondgedobberd. 26Ik heb veel gereisd, waarbij ik vaak gevaar liep door overstromingen, rovers, aanvallen van mijn eigen volk en van anderen. Altijd dreigde er gevaar: rellen in de steden, dood in de woestijn, verdrinking op zee, verraad door valse christenen. 27Ik heb gezwoegd en geploeterd, nachten niet geslapen, honger en dorst geleden, vaak niet gegeten en kou geleden, omdat ik geen kleren had om aan te trekken. 28En dat is nog niet alles: elke dag voelde ik de verantwoordelijkheid voor alle gemeenten. 29Wie is zwak, zonder dat ik met hem meevoel? Zou het mij koud laten als iemand ten val werd gebracht?
30Als ik mij ergens op moet beroemen, doe ik dat liever op de dingen waarin ik zwak ben. 31God, de Vader van onze Here Jezus Christus, die voor altijd alle eer toekomt, weet dat ik de waarheid spreek. 32Toen ik in Damascus was, liet de stadhouder van koning Aretas de stad bewaken om mij gevangen te kunnen nemen. 33Maar mijn vrienden lieten mij in een mand door een gat in de stadsmuur zakken, zodat ik kon ontsnappen.
Паул и лжепосланники Масиха
1Надеюсь, вы готовы немного потерпеть мою глупость. Потерпите, пожалуйста! 2Я ревную о вас ревностью Всевышнего. Я обручил вас единственному мужу – Масиху, чтобы вы предстали перед Ним как невинная невеста. 3Но боюсь, что как Ева была обманута хитрым змеем11:3 См. Нач. 3:1-6., так и ваши умы могут уклониться от искреннего и чистого посвящения Масиху. 4Если к вам кто-либо приходит и возвещает вам не Того Ису, Которого мы возвещали, или если вы получаете не Того Духа, Какого вы уже получили, или не ту Радостную Весть, которую вы уже приняли, – то вы всё это прекрасно терпите. 5Я не думаю, что я чем-то хуже их, этих ваших «сверхпосланников Масиха». 6Может, я не так красноречиво говорю, но у меня есть знание, впрочем, мы во всём показали вам это со всей очевидностью.
7Может, я согрешил, принижая себя, чтобы возвысить вас, потому что возвещал вам Радостную Весть Всевышнего, не беря за это никакой платы? 8Я всё равно, что грабил другие общины верующих, получая от них плату, чтобы служить вам. 9Когда я был у вас и нуждался в чём-либо, я не был в тягость никому из вас, потому что во всём необходимом мне помогали братья, пришедшие из Македонии. Я старался не быть вам в тягость ни в чём и так буду поступать и впредь. 10Верно, как и то, что истина Масиха во мне, – в областях Ахаии нет никого, кто смог бы опровергнуть мою похвальбу. 11Думаете, я не обременяю вас, потому что не люблю вас? Всевышний знает, как я вас люблю!
И я буду продолжать поступать так же, 12чтобы не давать повода тем, кто ищет повод считаться равными нам в деле служения Всевышнему, чем они и хвалятся. 13Эти люди – лжепосланники, нечестные работники, притворяющиеся посланниками Масиха. 14Впрочем, это неудивительно: если сам сатана принимает вид ангела света, 15то не следует удивляться и тому, что его служители принимают вид служителей праведности. В конце они получат то, что заслужили.
Трудности, переживаемые Паулом в его служении
16Я хочу ещё раз повторить: не принимайте меня за глупца, но раз уж вы это делаете, то разрешите мне, глупому, похвалиться ещё немного. 17То, что я сейчас скажу, я скажу не так, как это сделал бы Повелитель. Я стану хвалиться, как глупец. 18Многие в этом мире хвалятся, так разрешите же похвалиться и мне. 19Вы с удовольствием терпите глупцов, а вы ведь такие умные! 20Вы терпите тех, кто порабощает вас и живёт за ваш счёт, кто помыкает вами, важничает перед вами и бьёт вас по лицу. 21Скажу к своему стыду, что нам не хватило смелости так поступать с вами!
Но чем бы они ни хвалились, я тоже смею похвалиться, и вы можете отнести это на счёт моей глупости. 22Они евреи, и я тоже еврей, они исраильтяне – я тоже. Они потомки Ибрахима? Я тоже! 23Они служители Масиха? Пусть и глупо так говорить, но я служу Масиху ещё больше, чем они! Я трудился больше, меня чаще заключали в темницы, чаще избивали, я не раз был на грани смерти. 24Пять раз иудеи давали мне по тридцать девять ударов плетью11:24 Таурат предписывал наказывать виновного не более чем сорока ударами плетью (см. Втор. 25:1-3). Но, чтобы наказывающий не мог случайно ошибиться и этим нарушить предписание Всевышнего, иудеи приняли решение наносить виновному на один удар меньше.. 25Три раза меня били прутьями римляне, один раз меня побивали камнями, три раза я попадал в кораблекрушение и один раз провёл всю ночь и весь день в открытом море11:25 См. Деян. 14:19; 16:22.. 26Мне приходилось постоянно путешествовать. Я подвергался опасностям, когда пересекал реки, опасностям от бандитов, от моих соплеменников, от язычников; я бывал в опасностях в городе, в пустыне, на море и в опасностях от лжебратьев. 27Я трудился до изнеможения, часто без сна, испытывая голод и жажду, часто без пищи11:27 Или: «часто в посте»., на холоде и при недостатке одежды. 28Кроме всего этого, на меня постоянно давит забота о всех общинах верующих. 29Я сочувствую каждому, кто слаб, я страдаю из-за всякого человека, который впадает в грех.
30Если мне и следует хвалиться, то я буду хвалиться тем, в чём я слаб. 31Бог и Отец Повелителя Исы, знает, что я не лгу. Да будет Ему слава вовеки!
32В Дамаске правитель, назначенный царём Аретой11:32 Арета IV, царь арабского государства Набатея, был тестем Ирода Антипы. Во время правления римского императора Калигулы (37–41 гг.) Арета получил власть над Дамаском., приказал сторожить город, чтобы арестовать меня. Но меня спустили в корзине через отверстие в крепостной стене, и так я спасся от него.
