Die Weisheit und die Torheit
1Frau Weisheit hat ein Haus gebaut
und es mit sieben Säulen ausgestattet.
2Sie hat ein Festessen vorbereitet,
Wein mit feinen Gewürzen gemischt
und den Tisch gedeckt.
3Ihren Dienstmädchen befahl sie:
»Geht auf den Marktplatz der Stadt und ruft:
4›Ihr Unerfahrenen – kommt zu mir!
Wem es an Vernunft fehlt, 5den lade ich ein.
Kommt, esst euch satt und trinkt meinen guten Wein!
6Bleibt nicht länger unverständig,
sondern werdet reif und besonnen!
Dann wird euer Leben gelingen.‹«
7Wer einen Spötter ermahnt, erntet nichts als Verachtung, und wer einen gottlosen Menschen tadelt, kommt nicht heil davon. 8Darum weise nie einen Spötter zurecht, sonst hasst er dich. Ermahne lieber einen verständigen Menschen, denn er wird dich dafür lieben. 9Unterweise den Klugen, und er wird noch klüger. Belehre den, der Gott gehorcht, und er wird immer mehr dazulernen.
10Alle Weisheit beginnt damit, dass man Ehrfurcht vor dem Herrn hat. Den heiligen Gott kennen, das ist Einsicht! 11Ich, die Weisheit, schenke dir ein langes Leben. 12Du tust dir selbst etwas Gutes, wenn du weise bist; aber wenn du über alles mit Spott hinweggehst, schadest du dir selbst.
13Frau Torheit gleicht einer schamlosen Hure,
sie ist eine vorlaute Schwätzerin,
die sich auf nichts versteht.
14Sie sitzt vor ihrer Haustür,
hoch oben am Marktplatz der Stadt,
15und ruft allen zu, die vorbeigehen
und an nichts Böses denken:
16»Wer unerfahren ist, den lade ich ein!«
Sie beschwatzt die Unvernünftigen:
17»Das Wasser anderer Leute ist ein Genuss,
und nichts schmeckt besser als gestohlenes Brot!«
18Wer auf sie hereinfällt,
weiß nicht, dass es seinen sicheren Tod bedeutet.
Alle, die zu ihr gegangen sind,
ruhen schon im Totenreich.
1De wijsheid heeft een huis voor zichzelf gebouwd en zeven pilaren gemaakt.
2Het vlees is gebraden, de wijn staat klaar en de tafel is gedekt.
3Zij heeft haar dienstmeisjes eropuit gestuurd en haar uitnodiging klinkt overal in de stad.
4Wie slecht is, moet er zeker heen. Tegen de onverstandigen zegt zij:
5‘Kom, eet van mijn brood en drink de wijn die ik heb klaargezet.
6Keer alles wat slecht is de rug toe en leef, kies voor de weg van de ware wijsheid.’
7Wie een spotter terechtwijst, krijgt alleen maar problemen. Wie een goddeloze bestraft, wordt schandalig behandeld.
8Straf de spotter niet, want dan zal hij u gaan haten. Bestraft u echter een wijze, dan zal hij u dankbaar zijn.
9Onderricht u de wijze, dan wordt hij nog wijzer. Onderwijst u de rechtvaardige, dan wordt hij verstandiger.
10Eerbiedig ontzag voor de Here is de basis van alle wijsheid en het kennen van God geeft meer inzicht.
11Want de wijsheid verlengt uw leven en God zal er jaren aan toevoegen.
12Als u wijs bent, plukt u daar zelf de vruchten van. Bent u een spotter, dan draagt u de gevolgen alleen.
13Een dwaze vrouw is losbandig, zij is onverstandig en heeft geen inzicht.
14Zij zit bij haar huisdeur op een stoel, op een in het oog lopende plaats.
15En voorbijgangers die haar geen blik waardig keuren, roept zij toe:
16‘Wie onverstandig is, moet hier komen!
17Gestolen water smaakt goed, gestolen brood nog beter.’
18Maar die voorbijganger weet niet dat haar huis het voorportaal van de hel is.
