Mateo 14 – CST & HTB

Nueva Versión Internacional (Castilian)

Mateo 14:1-36

Decapitación de Juan el Bautista

14:1-12Mr 6:14-29

1En aquel tiempo Herodes el tetrarca se enteró de lo que decían de Jesús, 2y comentó a sus sirvientes: «¡Ese es Juan el Bautista; ha resucitado! Por eso tiene poder para realizar milagros».

3En efecto, Herodes había arrestado a Juan. Lo había encadenado y metido en la cárcel por causa de Herodías, esposa de su hermano Felipe. 4Porque Juan había estado diciéndole: «La ley te prohíbe tenerla por esposa». 5Herodes quería matarlo, pero le tenía miedo a la gente, porque consideraban a Juan como un profeta.

6En el cumpleaños de Herodes, la hija de Herodías bailó delante de todos; y tanto le agradó a Herodes 7que le prometió bajo juramento darle cualquier cosa que pidiera. 8Instigada por su madre, le pidió: «Dame en una bandeja la cabeza de Juan el Bautista».

9El rey se entristeció, pero, a causa de sus juramentos y en atención a los invitados, ordenó que se le concediera la petición, 10y mandó decapitar a Juan en la cárcel. 11Llevaron la cabeza en una bandeja y se la dieron a la muchacha, quien se la entregó a su madre. 12Luego llegaron los discípulos de Juan, recogieron el cuerpo y le dieron sepultura. Después fueron y avisaron a Jesús.

Jesús alimenta a cinco mil

14:13-21Mr 6:32-44; Lc 9:10-17; Jn 6:1-13

13Cuando Jesús recibió la noticia, se retiró él solo en una barca a un lugar solitario. Las multitudes se enteraron y lo siguieron a pie desde los poblados. 14Cuando Jesús desembarcó y vio a tanta gente, tuvo compasión de ellos y sanó a los que estaban enfermos.

15Al atardecer se le acercaron sus discípulos y le dijeron:

―Este es un lugar apartado y ya se hace tarde. Despide a la gente, para que vayan a los pueblos y se compren algo de comer.

16―No tienen que irse —contestó Jesús—. Dadles vosotros mismos de comer.

17Ellos objetaron:

―No tenemos aquí más que cinco panes y dos pescados.

18―Traédmelos —les dijo Jesús.

19Y mandó a la gente que se sentara sobre la hierba. Tomó los cinco panes y los dos pescados y, mirando al cielo, los bendijo. Luego partió los panes y se los dio a los discípulos, quienes los repartieron a la gente. 20Todos comieron hasta quedar satisfechos, y los discípulos recogieron doce canastas llenas de pedazos que sobraron. 21Los que comieron fueron unos cinco mil hombres, sin contar a las mujeres y a los niños.

Jesús camina sobre el agua

14:22-33Mr 6:45-51; Jn 6:15-21

14:34-36Mr 6:53-56

22En seguida Jesús hizo que los discípulos subieran a la barca y se adelantaran al otro lado mientras él despedía a la multitud. 23Después de despedir a la gente, subió a la montaña para orar a solas. Al anochecer, estaba allí él solo, 24y la barca ya estaba bastante lejos14:24 bastante lejos. Lit. a muchos estadios. de la tierra, zarandeada por las olas, porque el viento le era contrario.

25En la madrugada,14:25 la madrugada. Lit. la cuarta vigilia de la noche. Jesús se acercó a ellos caminando sobre el lago. 26Cuando los discípulos lo vieron caminando sobre el agua, quedaron aterrados.

―¡Es un fantasma! —gritaron de miedo.

27Pero Jesús les dijo en seguida:

―¡Calmaos! Soy yo. No tengáis miedo.

28―Señor, si eres tú —respondió Pedro—, manda que vaya a ti sobre el agua.

29―Ven —dijo Jesús.

Pedro bajó de la barca y caminó sobre el agua en dirección a Jesús. 30Pero, al sentir el viento fuerte, tuvo miedo y comenzó a hundirse. Entonces gritó:

―¡Señor, sálvame!

31En seguida Jesús le tendió la mano y, sujetándolo, lo reprendió:

―¡Hombre de poca fe! ¿Por qué dudaste?

32Cuando subieron a la barca, se calmó el viento. 33Y los que estaban en la barca lo adoraron diciendo:

―Verdaderamente tú eres el Hijo de Dios.

34Después de cruzar el lago, desembarcaron en Genesaret. 35Los habitantes de aquel lugar reconocieron a Jesús y divulgaron la noticia por todos los alrededores. Le llevaban todos los enfermos, 36suplicándole que les permitiera tocar siquiera el borde de su manto, y quienes lo tocaban quedaban sanos.

Het Boek

Mattheüs 14:1-36

Johannes de Doper onthoofd

1Toen Herodes, de gouverneur van Galilea, over Jezus hoorde, 2zei hij tegen zijn dienaars: ‘Dat moet Johannes de Doper zijn, die weer levend is geworden. Daarom kan Hij al die wonderen doen.’ 3Herodes had Johannes namelijk gearresteerd en op aandringen van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, gevangen gezet. 4Want Johannes had tegen hem gezegd dat hij niet met haar mocht samenleven. 5Daarom had hij Johannes willen doden. Maar hij durfde het niet uit angst voor een opstand. Het volk geloofde dat Johannes een profeet was. 6Op de verjaardag van Herodes kwam de dochter van Herodias de feestzaal binnen en danste voor de gasten. 7Herodes vond het zo mooi, dat hij beloofde haar te zullen geven wat zij verlangde. ‘Ik zweer het je,’ zei hij. 8Op aanraden van haar moeder vroeg zij om het hoofd van Johannes de Doper, op een schaal. 9Herodes vond dit heel erg, maar kon er niet onderuit. Al zijn gasten hadden gehoord welke eed hij had gezworen. 10Daarom gaf hij bevel het hoofd van Johannes te halen. Johannes werd in de gevangenis onthoofd. 11Zijn hoofd werd op een schaal binnengebracht en aan het meisje gegeven. En het meisje gaf het aan haar moeder. 12Later kwamen Johannesʼ leerlingen het lichaam halen en begroeven het. Zij gingen ook naar Jezus toe om Hem te vertellen wat er gebeurd was.

Vijf broden en twee vissen

13Bij het horen van dit nieuws stapte Jezus in een boot en ging naar een afgelegen plaats om alleen te zijn. Maar de mensen zagen waar Hij naar toe ging en vanuit de steden liepen zij Hem achterna. 14Toen Jezus terugkwam, stonden al die mensen Hem op te wachten. Hij kreeg medelijden met hen en genas allen die ziek waren. 15Tegen de avond kwamen zijn leerlingen bij Hem en zeiden: ‘Het is al lang tijd om te eten en hier is niets te krijgen. Er woont hier niemand. U moet de mensen maar wegsturen. Dan kunnen zij naar de dorpen gaan en daar eten kopen.’ 16Jezus antwoordde: ‘Dat hoeft niet. Geven júllie hun maar te eten.’ 17‘Hoe dan?’ vroegen zij. ‘Het enige wat wij hebben, zijn vijf broden en twee vissen.’ 18‘Breng die maar hier,’ zei Hij. 19Hij zei tegen de mensen dat zij in het gras moesten gaan zitten. Daarna nam Hij de vijf broden en de twee vissen, keek naar de hemel en dankte God. Hij brak de broden in stukken en gaf deze aan zijn leerlingen. En zij gaven ze weer aan de mensen. 20Iedereen kon zoveel eten als hij wilde. Er bleef zelfs nog over: twaalf manden vol. 21En er waren maar liefst vijfduizend mannen, dus vrouwen en kinderen niet meegerekend.

Jezus loopt over het water

22Hierna zei Hij tegen zijn leerlingen dat zij met de boot moesten overvaren naar de andere kant van het meer. Hij zou komen wanneer Hij de mensen zou hebben weggestuurd. 23Toen iedereen weg was, ging Hij alleen de berg op om te bidden. 24Het werd donker en de leerlingen waren al ver op het meer. Zij kwamen niet erg vooruit door de harde tegenwind en de hoge golven. 25Tegen het eind van de nacht liep Jezus over het water naar hen toe. 26Zij schreeuwden van angst en dachten dat het een spook was. 27Hij stelde hen gerust. ‘Wees maar niet bang, Ik ben het.’ 28Petrus riep: ‘Here, als U het werkelijk bent, zeg dan dat ik over het water naar U toe moet komen!’ 29‘Kom maar!’ riep Jezus. 30Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. Maar hij besefte ineens dat er een heel harde wind stond. De schrik sloeg hem om het hart en hij begon te zinken. ‘Here, help mij!’ schreeuwde hij. 31Jezus stak hem zijn hand toe en trok hem uit het water. ‘Och, twijfelaar,’ zei Hij, ‘waarom heb je zo weinig vertrouwen in Mij?’ 32Zodra zij in de boot stapten, ging de wind liggen. 33De anderen bogen zich vol ontzag voor Jezus neer. ‘U bent werkelijk de Zoon van God!’ zeiden zij.

34Zij legden aan in Gennésareth. 35Het nieuws dat Jezus er was, ging als een lopend vuurtje door het hele gebied, want Hij was herkend door enkele mensen die op de oever stonden. Van alle kanten werden er zieken bij Hem gebracht. 36Zij smeekten of ze Hem mochten aanraken, al was het maar de zoom van zijn mantel. Allen die dat deden werden helemaal gezond.