Profecía contra Damasco
1Profecía contra Damasco:
«¡Mirad Damasco!
¡Ya no será una ciudad!
¡Será convertida en un montón de escombros!
2Abandonadas quedarán
las ciudades de Aroer;
serán pastizales donde los rebaños
comerán sin que nadie los asuste.
3Efraín perderá la ciudad fortificada;
Damasco se quedará sin realeza.
Los sobrevivientes de Aram y sus riquezas
serán para los hijos de Israel
—afirma el Señor Todopoderoso—.
4»En aquel día
se debilitará la gloria de Jacob
y se consumirá la gordura de su cuerpo.
5Será como el segador que recoge la mies
y cosecha el grano con su brazo;
será como cuando se recoge el grano
en el valle de Refayin.
6Pero quedarán algunos rebuscos,
como cuando se sacude el olivo
y dos o tres aceitunas se quedan
en las ramas más altas,
y tal vez cuatro o cinco
en todas las ramas del árbol».
Lo afirma el Señor, el Dios de Israel.
7En aquel día
buscará el hombre a su Hacedor;
fijará la mirada en el Santo de Israel.
8Ya no se fijará en los altares,
que son obra de sus manos;
ni volverá la mirada a las imágenes de Aserá,
ni a los altares de incienso
que sus dedos fabricaron.
9En aquel día las ciudades fortificadas, que fueron abandonadas a causa de los israelitas, serán como lugares abandonados que se convierten en bosques y matorrales. Todo será desolación.
10Porque te olvidaste del Dios de tu salvación;
no te acordaste de la Roca de tu fortaleza.
Por eso, aunque siembres las plantas más selectas
y plantes vides importadas,
11aunque las hagas crecer el día que las plantes,
y las hagas florecer al día siguiente,
en el día del dolor y de la enfermedad incurable
la cosecha se malogrará.
12¡Ay del rugido de muchas naciones!
¡Braman como brama el mar!
¡Ay del clamor de los pueblos!
¡Su estruendo es como el de aguas caudalosas!
13Aunque esos pueblos braman como aguas encrespadas,
huyen cuando él los reprende,
arrastrados por el viento
como la paja de los cerros,
como el polvo con el vendaval.
14Al atardecer, ¡terror repentino!
Antes del amanecer, ¡ya no existen!
Tal es el destino de quienes nos despojan;
eso les espera a quienes nos saquean.
Gods profetie over Damascus
1Dit is Gods profetie over Damascus, de hoofdstad van Syrië.
Kijk, Damascus is verdwenen! Het is niet langer een stad, het is een puinhoop, een grote ruïne geworden! 2De steden van Aroër zijn verlaten. Schapen liggen daar rustig en onbevreesd, want er is niemand die hen wegjaagt. 3De kracht van Israël en de macht van Damascus zullen ophouden te bestaan en het restant van Syrië zal worden vernietigd. ‘Het zal hen net zo vergaan als het de pracht van Israël verging,’ zegt de Here van de hemelse legers.
4Ja, de glorie van Israël zal verbleken als de armoede het land binnenkomt. 5Israël zal er verarmd bijliggen zoals de afgemaaide korenvelden in het dal van Refaïm. 6Och, slechts enkelen van het volk zullen overblijven, net zoals de olijven die in de bomen achterblijven na de oogst, twee of drie in de hoogste takken, vier of vijf aan de buitenste twijgen.
7En pas dan zullen zij aan God, hun Schepper, denken en hun blik richten op de Heilige van Israël. 8Op die dag zullen zij niet langer hun afgoden om hulp vragen en zij zullen wat hun eigen handen hebben gemaakt, niet meer aanbidden. De afbeeldingen van Astarot en de zonnegoden zullen hen niet langer respect inboezemen.
9Hun grootste steden zullen net zo verlaten zijn als de verre beboste heuvels en de bergtoppen. Zij zullen lijken op uitgestorven steden waaruit de inwoners zijn gevlucht toen de Israëlieten in aantocht waren. 10Waarom? Omdat u zich hebt afgekeerd van de God die u kan redden, de rots die uw toevluchtsoord is. U heeft mooie gewassen geplant voor vreemde goden, 11maar hoewel zij zo goed gedijen dat zij op de morgen dat u ze plant al bloeien, zal de oogst verloren gaan op de dag waarop u alleen maar rampspoed en onherstelbaar leed zult oogsten.
12Wee de legers die in de richting van Gods land denderen! 13Al bulderen zij als grote golven die zich op het strand storten, God zal hun het zwijgen opleggen. Zij worden uiteengejaagd als kaf dat door de wind wordt weggeblazen, als opwaaiend stof in een storm. 14ʼs Avonds voelt Israël zich nog bedreigd, maar de volgende morgen zijn haar vijanden dood. Dat is het verdiende loon van hen die het volk van God beroven.