Pavao se odriče svojih prava
1Nisam li ja slobodan? Nisam li apostol? Nisam li vidio našega Gospodina Isusa vlastitim očima? Niste li vi u Gospodinu zbog mojega truda? 2Ako me drugi i ne smatraju apostolom, vama to sigurno jesam jer ste vi živ dokaz za to.
3To je odgovor onima koji osporavaju moje apostolstvo. 4Nemamo li pravo jesti za vašim stolom? 5Nemamo li pravo dovesti sa sobom ženu kršćanku,9:5 U grčkome: sestru. kao što čine i drugi učenici, Gospodinova braća i Petar?9:5 U grčkome: Kefa. 6Ili se samo Barnaba i ja moramo uzdržavati vlastitim radom? 7Koji to vojnik vojuje o svojemu trošku? Tko sadi vinograd a da ne smije jesti njegova roda? Koji to pastir napasa stado a da ne smije piti mlijeka? 8Ne govorim vam to samo po ljudsku, nego tako kaže i Božji zakon. 9Jer u Mojsijevu zakonu piše: “Ne zavezuj usta volu koji vrši žito.”9:9 Ponovljeni zakon 25:4. Mislite li da je Bog to rekao samo za volove? 10Nije li to rekao i za nas? Naravno da jest. Kao što žeteoci i vršioci rade u nadi da će imati udjela u žetvi, tako i duhovne radnike trebaju namiriti oni kojima služe.
11Zar je previše da mi, koji smo u vas sijali duhovna dobra, očekujemo požeti vaša tjelesna dobra? 12Ako drugi na to imaju pravo, nemamo li mi i veće pravo? Ipak, nismo se njime koristili, nego sve podnosimo da ne postavimo kakvu zapreku Kristovoj Radosnoj vijesti.
13Ne znate li da oni koji rade u Hramu dobiju od hrane koju ljudi donose u svetište i da oni koji služe pri žrtveniku dobiju dio žrtvenih prinosa? 14Jednako je tako Gospodin naredio da oni koji navješćuju Radosnu vijest od nje i žive. 15Ali ja se nikad nisam koristio tim pravom. I ne pišem vam to zato da bih to od sada činio. Radije bih umro nego se odrekao te odlike da propovijedam bez naplate. 16Propovijedanjem Radosne vijesti ne mogu se hvaliti jer mi je to dužnost. Teško meni ako ju ne propovijedam!
17Da to činim iz vlastite pobude, imao bih pravo na plaću. Ali ja samo vršim službu koju mi je Bog povjerio. 18Što mi je dakle plaća? Zadovoljstvo da propovijedam Radosnu vijest besplatno ne iskorišćujući svoje propovjedničko pravo.
19Iako sam slobodan i ne pripadam nikome, ipak sam svima postao robom, samo da ih što više pridobijem za Krista. 20Kad sam bio sa Židovima, bio sam Židov da ih mogu dovesti Kristu. Kad sam bio s onima koji se drže Zakona, i ja sam to činio, iako nisam vezan Zakonom, da ih mogu dovesti Kristu. 21Kad sam bio s poganima koji nemaju Zakona, bio sam poput njih koliko sam god mogao. Tako sam stekao njihovo povjerenje i mogao ih dovesti Kristu, ali nisam zanemario Božji zakon, nego sam bio poslušan Kristovu zakonu.
22S nejakima sam bio nejak da ih pridobijem za Krista. Svima njima bio sam sve ne bih li neke spasio. 23A sve to činim zbog Radosne vijesti, da i ja budem njezinim dionikom.
24Ne znate li da u trci svi trkači trče, a samo jedan osvoji prvu nagradu? I vi trčite tako da ju osvojite. 25Svaki natjecatelj živi suzdržljivo. Oni to čine da dobiju vijenac koji će istrunuti, a mi da dobijemo nagradu koja će vječno trajati. 26Trčim zato, ali uvijek prema cilju, a ne besciljno i uzaludno poput nekoga tko šakom udara vjetar. 27Stegom morim svoje tijelo i tjeram ga poput roba da ne bih, pošto sam drugima propovijedao, sam bio odbačen.
De rechten van apostelen
1Ben ik dan niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik onze Here Jezus soms niet gezien? Heeft de Here mij soms niet gebruikt om u tot geloof in Hem te brengen? 2Al zeggen anderen dat ik geen apostel ben, u kunt dat niet zeggen. U bent zelf het levende bewijs: de Here heeft zijn stempel op u gezet.
3Dat is ook mijn verdediging tegenover mensen die menen over mij te mogen oordelen. 4Mogen wij soms geen gebruik maken van het recht bij u te eten en te drinken? 5Mogen wij niet een gelovige als vrouw meenemen op onze reizen? De andere apostelen en de broers van de Here Jezus doen dat ook. En Petrus doet het. 6Zijn Barnabas en ik dan de enige apostelen die zelf ons brood moeten verdienen? 7Hebt u wel eens gehoord van een soldaat die zijn eigen soldij moet betalen? Of van een wijnbouwer die zijn eigen druiven niet mag eten? Of van een herder die de melk van zijn eigen vee niet mag drinken? 8Dit zijn maar enkele voorbeelden uit het dagelijks leven. Maar de wet van Mozes zegt hetzelfde. 9Daarin staat: ‘U mag een os geen muilband omdoen, terwijl hij uw koren dorst,’ het dier moet zo nu en dan een hap kunnen nemen. Zou God dan alleen ossen op het oog hebben of ook ons? 10Natuurlijk is dat voor ons geschreven! Want zowel wie ploegt als wie de oogst binnenhaalt, moet op een deel van de oogst kunnen rekenen. Zo moeten ook de apostelen hun werk kunnen doen in de hoop dat er voor hen gezorgd zal worden.
11Wij hebben geestelijk zaad in u gezaaid. Is het dan teveel gevraagd dat wij eten en drinken oogsten? 12Als andere apostelen door de gelovigen verzorgd worden, hebben wij daar toch ook recht op? Maar wij hebben van dat recht geen gebruik gemaakt. Wij hebben er niet over gesproken omdat u anders misschien niet had geluisterd naar het goede nieuws van Jezus Christus. 13Weet u niet dat de mannen die in het huis van God werken, eten wat in dat huis gebracht wordt? En dat zij die voor het altaar zorgen, een deel krijgen van het offer dat op het altaar wordt gelegd? 14Zo heeft de Here ook gezegd dat de mensen die het goede nieuws brengen, moeten worden onderhouden door de mensen die dat goede nieuws ontvangen. 15Maar ik heb nooit van dat recht gebruik gemaakt. En ik schrijf dit ook niet om daar verandering in te brengen. Ik zou nog liever van honger omkomen dan mij de voldoening te laten afnemen dat ik u het goede nieuws gebracht heb zonder er loon voor te krijgen. 16Want als ik het goede nieuws bekendmaak, heb ik geen reden om trots te zijn. Ik kan gewoon niet anders. Het zou er slecht voor mij uitzien, als ik het niet bekendmaakte. 17Als ik dit werk uit vrije wil deed, zou ik een beloning krijgen. Maar dat is niet zo, ik doe eenvoudig wat de Here mij heeft opgedragen.
18Krijg ik dan helemaal geen loon? Jawel, mijn loon is de voldoening het goede nieuws voor niets te mogen brengen. Daarom maak ik niet ten volle gebruik van mijn rechten. 19Want hoewel ik een vrij man ben, heb ik mij aan alle mensen ondergeschikt gemaakt om er zoveel mogelijk voor Christus te winnen. 20Als ik bij Joden ben, leef ik als een Jood om hen voor Christus te winnen. Als ik bij mensen ben die zich aan de wet van Mozes houden, houd ik mij er ook aan omdat ik hen voor Christus wil winnen. 21Als ik bij mensen ben die niet volgens de wet van Mozes leven, houd ik mij er ook niet aan, omdat ik hen voor Christus wil winnen. Maar dat wil niet zeggen dat ik zonder Gods wet leef. 22Voor mij geldt de wet van Christus. Als ik bij zwakke mensen ben, laat ik niet merken dat ik sterk ben, om hen voor Christus te winnen. Ik heb mij aan al die mensen aangepast om in ieder geval enkelen van hen te redden. 23Ik doe het allemaal ter wille van het goede nieuws, ik wil samen met vele anderen de zegen ervan hebben.
24Op de wedstrijdbaan doen alle hardlopers hun best om te winnen en toch is er maar één die de prijs krijgt. Doe uw best dan ook de prijs te krijgen. 25Wie voor een wedstrijd traint, ontzegt zich van alles: een sportman voor een erekrans die verwelkt, maar een gelovige voor een erekrans die nooit verwelkt. 26Daarom loop ik niet zomaar wat in het wilde weg en ik sta ook niet in de lucht te boksen. 27Nee, ik hard mijn lichaam en dwing het te doen wat ik wil, anders zou het wel eens kunnen gebeuren dat ik, na anderen voor de wedstrijd te hebben opgeroepen, zelf wordt gediskwalificeerd.