1Abwenzi okondedwa, popeza tili ndi malonjezo amenewa, tiyeni tidziyeretse, kusiyana nazo zilizonse zimene zikhoza kudetsa thupi ndi mzimu, ndipo tiyesetse kukhala oyera mtima poopa Mulungu.
Chimwemwe cha Paulo
2Mutipatse malo mʼmitima mwanu. Ife sitinalakwire munthu aliyense, kapena kuyipitsa munthu aliyense, kapena kumuchenjerera munthu aliyense. 3Sindikunena izi kuti mupezeke olakwa. Ndinanena kale kuti ife timakuganizirani kwambiri kotero kuti tili pamodzi, ngakhale tikhale moyo kapena timwalire. 4Ndimakukhulupirirani kwambiri ndipo ndimakunyadirani kwambiri. Ndikulimbikitsidwa kwambiri; mʼmasautso athu onse, chimwemwe changa chilibe malire.
5Pakuti titafika ku Makedoniya, sitinapume nʼkomwe, koma tinavutitsidwa mbali zonse. Kunja kunali mikangano, ndipo mʼmitima mwathu munali mantha. 6Koma Mulungu, amene amatonthoza mtima wopsinjika, anatitonthoza mtima ndi kufika kwa Tito, 7sikubwera kwake kokhako, komanso mawu achilimbikitso amene analandira kuchokera kwa inu. Iye anatiwuza kuti mukufuna kundiona, zachisoni chanu chachikulu, ndi kudzipereka kwanu kwa ine, motero chimwemwe changa chinachuluka kuposa kale.
8Ngakhale kalata yanga ija inakupwetekani mtima, sindikudandaula kuti ndinalemberanji. Ngakhale zinandikhudza, ndikudziwa kuti kalata yanga inakupwetekani, koma kwa kanthawi kochepa. 9Koma tsopano ndine wokondwa, osati chifukwa chakuti kalatayo inakupwetekani, koma chifukwa chakuti chisoni chanu chinakuthandizani kutembenuka mtima. Pakuti munamva chisoni monga mmene Mulungu amafunira, choncho simunapwetekedwe mwanjira iliyonse. 10Chisoni chimene Mulungu amafuna chimabweretsa kutembenuka mtima komwe kumabweretsa chipulumutso, ndipo sichikhumudwitsa. Koma chisoni cha dziko lapansi chimabweretsa imfa. 11Taonani zimene chisoni chimene Mulungu amafuna chatulutsa mwa inu. Chatulutsa khama lalikulu, chakuthandizani kuti mudzikonze nokha, chakukwiyitsani kwambiri, komanso chakupatsani mantha aakulu. Chakuchititsani kuti mufune kundiona ine, mwakhudzidwa kwambiri ndipo mukufuna kuonetsetsa kuti chilungamo chachitikadi. Pa nkhani yonseyi, mwaonetsadi kuti ndinu osalakwa. 12Choncho ngakhale ndinakulemberani kalata ija, sindinayilembe ndi chifukwa cha amene analakwayo kapena wolakwiridwa, koma ndinayilemba kuti inuyo muone kudzipereka kwanu kwa ife pamaso a Mulungu. 13Zimenezi zatilimbikitsa kwambiri.
Kuwonjezera pa zotilimbikitsazo, tinakondwa kwambiri poona chisangalalo cha Tito, chifukwa nonsenu munamuthandiza kukhazikitsa mtima wake pansi. 14Ndinamuwuza kuti ndimakunyadirani, ndipo simunandichititse manyazi. Koma monga zonse zimene tinakuwuzani zinali zoona, tsono zomwe ndinawuza Tito zokunyadirani zinali zoona. 15Ndipo chikondi chake pa inu nʼchachikulu kwambiri akakumbukira kuti nonse munali omvera, munamulandira ndi mantha ndi kunjenjemera. 16Ndine wokondwa kuti ndingathe kukukhulupirirani pa zonse.
Paulus heeft weer vertrouwen in de gemeente in Korinthe
1Vrienden, omdat God ons zulke geweldige beloften heeft gedaan, moeten wij ons afkeren van alles wat ons lichamelijk en geestelijk bevuilt. Wij moeten onszelf reinigen door ontzag voor God te hebben en ons volkomen aan Hem te geven. 2En zet uw hart toch ook voor ons open, want wij hebben niemand van u slecht behandeld, uitgebuit of bedrogen. 3Dat ik dit zeg, is niet bedoeld als een veroordeling. Ik zei u immers al dat wij zoveel van u houden dat wij niet alleen met u willen leven, maar ook sterven. 4Ik heb het volste vertrouwen in u en ben trots op u. U hebt mij bijzonder bemoedigd. Ondanks al mijn moeilijkheden hebt u mij blij gemaakt.
5Toen wij in Macedonië kwamen, kregen wij door alle moeilijkheden geen kans om uit te rusten. Overal waren problemen en innerlijk hadden wij angst. 6Maar God, die moed geeft aan de moedelozen, beurde ons op door de komst van Titus. 7Wij werden niet alleen blij doordat hij er was, maar ook doordat hij goed nieuws meebracht. Hij zei een fijne tijd bij u te hebben gehad. En toen hij mij vertelde dat u naar mijn komst uitziet en ook over uw zorg en inspanning voor mij, nam mijn blijdschap alleen maar toe.
8Ik heb geen spijt dat ik u met mijn brief verdriet heb gedaan, al had ik dat eerst wel. Dat verdriet heeft gelukkig niet lang geduurd. 9Nu ben ik blij dat ik die brief heb gestuurd, niet omdat ik u er verdriet mee heb gedaan, maar omdat u zich daardoor tot God hebt gewend. Het verdriet dat u voelde, was zoals God wilde. Daardoor hoef ik u straks niet nog eens pijn te doen. 10Soms gebruikt God verdriet om een radicale ommekeer in ons leven te laten komen en ons te redden. Maar gewoon, werelds verdriet leidt tot de dood. 11U ziet hoe dit verdriet, dat volgens Gods wil over u kwam, verandering heeft teweeggebracht. U kwam niet alleen tot een serieus inzicht, maar ook tot verontschuldiging en verontwaardiging over de situatie. U werd bang en verlangde naar een oplossing. U pakte het probleem aan en loste het op door de man te straffen die de zonde had begaan. U hebt in alles laten zien dat u zuiver voor God wilt staan. 12Ik heb dat allemaal geschreven, opdat de Here u zou laten zien hoeveel u eigenlijk om ons geeft. Het was me daar veel meer om begonnen dan om de man die het kwaad had gedaan of om degene die daarvan de dupe was.
13Uw liefde heeft ons al bemoedigd, maar de blijdschap waarmee Titus bij ons kwam, heeft ons pas echt gelukkig gemaakt. Hij was vol lof over de goede ontvangst die hij bij u kreeg. Zijn ongerustheid was daardoor volledig weggenomen. 14Voor zijn vertrek had ik tegenover hem al hoog van u opgegeven en u hebt mij niet teleurgesteld. Ik heb altijd de waarheid verteld, en dat ik tegenover Titus vol lof over u was, bleek dan ook terecht te zijn. 15Wat hij voor u voelt, wordt alleen maar sterker als hij eraan terugdenkt hoe u hem hebt ontvangen, hoe u hem, vol eerbied en ontzag, hebt gehoorzaamd. 16Ik ben blij dat ik u weer mijn vertrouwen kan geven.
