列王纪上 8 – CCB & HTB

Chinese Contemporary Bible (Simplified)

列王纪上 8:1-66

运约柜入圣殿

1所罗门以色列的长老、各支派的首领和族长召集到耶路撒冷,准备把耶和华的约柜从大卫锡安运上来。

2以他念月,即七月住棚节的时候,以色列人都聚集到所罗门王那里。 3以色列的长老到齐后,祭司便抬起约柜, 4祭司和利未人将约柜、会幕和会幕里的一切圣器运上来。 5所罗门王和聚集到他那里的以色列全体会众在约柜前献祭,献上的牛羊多得不可胜数。 6祭司把耶和华的约柜抬进内殿,即至圣所,放在两个基路伯天使的翅膀下面。 7基路伯天使展开翅膀,遮盖约柜和抬约柜的横杠。 8横杠相当长,在至圣所前面的圣所中可以看见横杠的末端,在圣所外面看不见。横杠至今仍在那里。 9约柜里除了两块石版,没有别的东西。石版是以色列人离开埃及后,耶和华在何烈山跟他们立约时,摩西放进去的。 10祭司从圣所出来的时候,就有云彩充满了耶和华的殿, 11以致祭司不能留在殿里供职,因为那里充满了耶和华的荣光。 12那时,所罗门说:

“耶和华啊,

你曾说你要住在密云中,

13现在,我为你建造了殿宇,

作你永远的居所。”

14然后,王转身为站立在那里的以色列民众祝福, 15说:“以色列的上帝耶和华当受称颂!祂亲口给我父大卫的应许,现在祂亲手成就了! 16祂曾说,‘自从我把我的以色列子民带出埃及以来,我并没有在以色列各支派中选出一座城来建造殿宇,作为我名下的居所。我只是拣选了大卫来治理我的以色列子民。’” 17所罗门又说:“我父大卫曾想为以色列的上帝耶和华建殿, 18但是耶和华对我父大卫说,‘你想为我建殿,这番心意是好的, 19但你不要建,要由你的亲生儿子为我建殿。’

20“耶和华已经实现祂的应许,祂让我继承我父大卫的王位统治以色列。现在,我为以色列的上帝耶和华的名建了殿, 21并在殿里预备了放约柜的地方。约柜里有耶和华的约,是祂把我们的祖先带出埃及时跟他们立的。”

所罗门的祷告

22所罗门当着以色列会众的面,站在耶和华的坛前,向天伸出双手, 23祷告说:“以色列的上帝耶和华啊,天上地下没有神明可以与你相比!你向尽心遵行你旨意的仆人守约,施慈爱。 24你持守向你仆人——我父大卫的应许,你曾亲口应许,你今天亲手成就了。

25以色列的上帝耶和华啊,你曾对你仆人——我父大卫说,‘你的子孙若像你一样谨慎行事、遵行我的旨意,你的王朝就不会中断。’求你信守这应许。 26以色列的上帝耶和华啊,求你实现你向你仆人——我父大卫的应许。

27“然而,上帝啊,你真的会住在人间吗?看啊,诸天尚且不够你居住,更何况我建造的这殿呢? 28可是,我的上帝耶和华啊,求你垂顾你仆人的祷告和祈求,垂听你仆人今天在你面前的呼求和祈祷。 29愿你昼夜看顾这殿——你应许立你名的地方!你仆人向着这地方祷告的时候,求你垂听。 30你仆人和你的以色列子民向这地方祈祷的时候,求你从你天上的居所垂听,赦免我们的罪。

31“如果有人得罪邻舍,被叫到这殿中,在你的坛前起誓, 32求你从天上垂听,在你众仆人当中施行审判,按他们的行为罚恶赏善。

33“当你的以色列子民因得罪你而败在敌人手中时,如果他们回心转意归向你,承认你的名,在这殿里祈祷, 34求你从天上垂听,赦免他们的罪,带领他们回到你赐给他们祖先的土地上。

35“当你的子民得罪你,你惩罚他们,叫天不降雨时,如果他们向着这殿祷告,承认你的名,并离开罪恶, 36求你在天上垂听,赦免你仆人——你以色列子民的罪,教导他们走正道,降下甘霖滋润你赐给你子民作产业的土地。

37“如果国中有饥荒、瘟疫、旱灾、霉病、蝗灾、虫灾,或是城邑被敌人围困,无论遭遇什么灾祸疾病, 38只要你的以色列子民,或个人或全体,自知心中痛苦并向着这殿伸手祷告,无论祈求什么, 39求你从天上的居所垂听,赦免他们。唯独你能洞察人心,你必按各人的行为施行赏罚, 40使你的子民在你赐给我们祖先的土地上终生敬畏你。

41-42“如果有远方的外族人听说你的大能大力,慕名而来,向着这殿祷告, 43求你从天上的居所垂听,应允他们的祈求,好叫天下万民都像你的以色列子民一样认识你的名,敬畏你,并知道我建造的这殿属于你的名下。

44“你的子民奉你的命令上阵与敌人作战,无论他们在哪里,如果他们向着你选择的这城和我为你建造的这殿祷告, 45求你从天上垂听,使他们得胜。

46“世上没有不犯罪的人,如果你的子民得罪你,以致你向他们发怒,让敌人把他们掳走,不论远近, 47若他们在那里回心转意,向你恳求,承认自己犯罪作恶了; 48若他们全心全意地归向你,朝着你赐给他们祖先的这片土地、你选择的这城和我为你建的这殿向你祷告, 49求你从天上的居所垂听他们的祈求,为他们伸张正义, 50赦免得罪你的子民,赦免他们的一切过犯,使掳掠他们的人善待他们。 51因为他们是你的子民、你的产业,是你从埃及那熊熊的火炉里拯救出来的。

52“愿你垂顾仆人和你的以色列子民的祈求。无论他们什么时候向你祈求,都求你垂听。 53主耶和华啊,因为你把我们祖先带出埃及的时候,曾经借着你的仆人摩西应许将以色列人从万民中分别出来,作你自己的产业。”

所罗门为民祝福

54所罗门跪在耶和华的坛前,举着手向耶和华祷告完毕, 55便站起来高声为以色列全体会众祝福: 56“耶和华当受称颂!祂照着应许赐平安给祂的以色列子民。祂从前借着仆人摩西赐下的美好应许一句也没有落空。 57愿我们的上帝耶和华与我们同在,就像与我们的祖先同在一样。愿祂永远都不撇下我们,不丢弃我们, 58使我们的心归向祂,遵行祂的旨意,谨守祂吩咐我们祖先的诫命、律例和典章。 59愿我们的上帝耶和华昼夜顾念我在祂面前的这些祈求,天天护佑祂的仆人和祂的以色列子民, 60叫地上万民都知道,耶和华是独一无二的上帝。 61愿你们像今天一样专心事奉我们的上帝耶和华,遵行祂的律法,谨守祂的诫命。”

圣殿奉献礼

62王和以色列众民一同向耶和华献祭。 63所罗门向耶和华献上两万二千头牛、十二万只羊作平安祭,王和以色列众民为耶和华的殿举行奉献典礼。

64那天,因为耶和华殿前的铜坛太小,容不下燔祭、素祭和平安祭祭牲的脂肪,所罗门王就把殿前院子中间分别出来作圣洁之地,在那里献上燔祭、素祭和平安祭祭牲的脂肪。 65所罗门和从哈马口直至埃及小河而来的全体以色列人聚成一大群会众,在我们的上帝耶和华面前守节期两周,共十四天。 66之后,所罗门王让众民各回本乡。他们看见耶和华向祂的仆人大卫以色列子民所施的一切恩惠,都为王祝福,并满心欢喜地回家去了。

Het Boek

1 Koningen 8:1-66

De ark in het Heilige der Heiligen

1Salomo riep alle leiders van Israël—de stamhoofden en familiehoofden—naar Jeruzalem om er getuige van te zijn hoe de ark van het verbond van de Here vanuit het heiligdom in Sion, de Stad van David, naar de tempel werd overgebracht. 2Deze feestelijke gebeurtenis had plaats in de tijd van het Loofhuttenfeest, in de zevende maand. 3-4 Toen alle leiders van het volk Israël aanwezig waren, droegen de priesters de ark van de Here naar de tempel, samen met alle heilige voorwerpen uit de tabernakel. 5Koning Salomo en alle andere mensen kwamen voor de ark bij elkaar en offerden een ontelbaar aantal schapen en runderen. 6Daarna droegen de priesters de ark het Heilige der Heiligen binnen en zetten hem neer onder de vleugels van de engelen. 7Die engelen waren zo gemaakt dat hun vleugels zich uitstrekten over de plaats waar de ark zou komen te staan, hun vleugels overschaduwden dus de ark en zijn draagstokken. 8Die stokken waren zo lang dat zij terzijde van de engelen uitstaken en vanuit de andere kamer te zien waren. Vanuit de buitenste voorhof kon men ze echter niet zien. Zij bleven daar liggen tot op de dag van vandaag. 9Er lag in die tijd niets in de ark dan de twee stenen plaquettes die Mozes erin had gelegd toen de Here bij de berg Horeb zijn verbond had gesloten met het volk Israël, na het vertrek uit Egypte.

10Terwijl de priesters terugkeerden uit het binnenste heiligdom, vulde een heldere wolk de tempel 11en daardoor konden de priesters niet meer de tempel in om er hun diensten te verrichten. De heerlijkheid en glorie van de Here vulde het hele gebouw.

12Toen riep koning Salomo de Here aan met de volgende woorden: ‘De Here heeft gezegd dat Hij in de dichte wolk zou wonen. 13Maar, Here, ik heb op aarde een prachtig huis voor U gebouwd. Een plaats waar U voor altijd kunt verblijven.’ 14De koning draaide zich om naar de mensen die om hem heen stonden en zegende hen. 15‘Gezegend zij de Here, de God van Israël,’ zei hij, ‘die vandaag heeft gedaan wat Hij mijn vader David had beloofd. 16Want Hij zei tegen hem: “Toen Ik mijn volk uit Egypte haalde, wees Ik geen plaats aan voor mijn tempel, maar Ik wees wel een man aan als leider van mijn volk.” 17Die man was mijn vader David. Hij had altijd al de wens een tempel te bouwen voor de Here, de God van Israël. 18Maar de Here zei tegen mijn vader David: “U hebt er goed aan gedaan dat u van plan was een tempel te bouwen voor mijn naam. 19Toch mag u die tempel niet bouwen, maar uw zoon zal dat doen.” 20Nu is de Here zijn belofte nagekomen, ik ben mijn vader opgevolgd als koning van Israël en nu is deze tempel gebouwd voor de Here, de God van Israël. 21En in die tempel heb ik een plaats bestemd voor de ark waarin het verbond rust dat de Here met onze voorouders sloot, toen Hij hen uit het land Egypte bevrijdde.’

Salomo draagt de tempel op aan God

22Terwijl de mensen toekeken, ging Salomo voor het altaar van de Here staan, spreidde zijn handen uit naar de hemel en zei: 23‘O Here, God van Israël, er is geen God zoals U in de hemel of op aarde, want U bent liefdevol en trouw en U houdt uw beloften aan uw volk als het uw wil doet. 24Vandaag bent U de belofte aan mijn vader David nagekomen, die uw dienaar was. Wat uw mond heeft gesproken, heeft uw hand in vervulling laten gaan. Dat hebben wij vandaag kunnen zien. 25En, Here, God van Israël, vervul nu ook uw verdere beloften aan David: dat van zijn nakomelingen altijd één op de troon van Israël zal zitten, zolang zij uw wegen volgen en hun best doen uw wil te doen. 26Ja, God van Israël, vervul ook deze belofte die U mijn vader David hebt gedaan. 27Is het echt wel mogelijk dat U op aarde zou willen wonen? Zelfs de hoogste hemelen kunnen U niet bevatten, laat staan deze tempel die ik heb gebouwd. 28Hoor nu mijn gebed en luister naar mijn smeken, Here, mijn God. Beantwoord mijn roepen en luister naar het gebed van uw dienaar. 29Waak alstublieft dag en nacht over deze tempel, deze plaats waarin U, zoals U hebt beloofd, zult wonen om naar mij te luisteren wanneer ik tot U bid. 30Luister naar elke smeekbede van het volk Israël wanneer de mensen naar deze plaats komen om te bidden. Ja, luister vanuit de hemel, waar U woont en als U het hoort, vergeeft U dan alstublieft. 31Als een man wordt beschuldigd van een misdaad en hier, staande voor uw altaar, zweert dat hij het niet heeft gedaan, 32luister dan vanuit de hemel naar hem en doe wat juist is: geef de schuldige zijn verdiende loon en beloon de oprechte naar zijn verdienste. 33-34 En als uw onderdanen zondigen en hun vijanden verslaan hen, luister dan vanuit de hemel naar hen en vergeef hen als zij zich willen bekeren en opnieuw belijden dat U hun God bent. Breng hen dan terug naar dit land dat U hun voorouders hebt gegeven.

35-36 Als de hemelen zijn gesloten en er geen regen valt wegens hun zonde, luister dan vanuit de hemel en vergeef hen als zij op deze plaats bidden en uw naam aanroepen. Help hen dan om—nadat U hen hebt gestraft—de goede wegen te bewandelen en stuur regen naar het land dat U uw volk hebt gegeven.

37Als in het land hongersnood heerst of het wordt getroffen door plantenziekten of schadelijke insecten, zoals sprinkhanen of kevers, of als Israëls vijanden haar steden belegeren of als de mensen lijden onder een epidemie of een plaag—of wat voor problemen ook maar— 38-39 luister dan als zij hun zonde beseffen en bij deze tempel bidden, luister vanuit de hemel, vergeef en antwoord hen die een eerlijke bekentenis hebben afgelegd. U kent immers ieders hart. 40Op die manier zullen zij leren ontzag voor U te hebben, terwijl zij wonen in dit land dat U hun voorouders gaf.

41-42 En als buitenlanders uw naam horen noemen en uit verre landen komen om U te aanbidden (want zij zullen horen vertellen over uw grote naam en machtige wonderen) en bij deze tempel te bidden, 43luister dan naar hen vanuit de hemel en geef antwoord op hun gebeden. Alle volken van de aarde zullen uw naam kennen en ontzag voor U hebben, net als uw volk Israël, en de hele wereld zal weten dat U in deze tempel in ons midden bent.

44Als U uw volk laat vechten tegen zijn vijanden en het bidt tot U, terwijl zijn blik gericht is naar uw uitverkoren stad Jeruzalem en naar deze tempel die ik voor uw naam heb gebouwd, 45luister dan naar zijn gebed en help het.

46Als zij tegen U zondigen (en wie doet dat niet?) en U boos op hen wordt en toelaat dat hun vijanden hen als gevangenen wegleiden naar een ander land, dichtbij of veraf, 47en als zij daar beseffen wat zij hebben gedaan en U roepen met de woorden: “Wij hebben gezondigd, wij hebben het helemaal verkeerd gedaan,” 48als zij eerlijk naar U terugkeren en bidden in de richting van de stad Jeruzalem die U hebt gekozen en in de richting van deze tempel die ik voor uw naam heb gebouwd, 49luister dan naar hun bidden en smeken vanuit de hemel waar U woont en kom hen te hulp. 50Vergeef uw onderdanen al hun slechte daden waarmee zij tegen U zondigen en laten hun overwinnaars goed voor hen zijn. 51Want zij zijn uw volk, uw erfdeel, dat U bevrijdde uit de Egyptische oven. 52Mogen uw ogen geopend zijn en uw oren luisteren naar hun smeekbeden. O Here, luister naar hen en geef antwoord als zij tot U roepen. 53Want, Here God, toen U onze voorouders uit Egypte bevrijdde, hebt U door uw dienaar Mozes gezegd dat U uit alle volken op aarde Israël had uitgekozen om uw eigen volk te zijn.’

54-55 Salomo zat geknield met zijn handen uitgestrekt naar de hemel. Na zijn gebed stond hij op uit zijn geknielde houding voor het altaar van de Here en sprak luid de volgende zegen uit over het volk van Israël: 56‘Gezegend zij de Here, die zijn belofte heeft gehouden en zijn volk Israël rust heeft gegeven. Elk woord van zijn beloften die zijn dienaar Mozes afkondigde, is waarheid geworden. 57Moge de Here, onze God, met ons zijn zoals Hij met onze voorouders was, moge Hij ons nooit verlaten. 58Moge Hij ons het verlangen geven in alles zijn wil te doen en alle geboden en aanwijzingen te gehoorzamen die Hij onze voorouders heeft gegeven. 59En mogen deze woorden van mijn gebed de Here dag en nacht voor ogen staan, zodat Hij mij en heel Israël helpt en geeft wat wij dagelijks nodig hebben. 60Mogen de volken over de hele aarde weten dat de Here God is en dat geen enkele andere God bestaat. 61O mijn volk, leid een goed en oprecht leven voor de Here, onze God. Gehoorzaam altijd zijn wetten en geboden, net zoals u momenteel doet.’

62-63 Daarna wijdden de koning en alle aanwezigen de tempel in door het brengen van vredeoffers aan de Here, in totaal tweeëntwintigduizend runderen en honderdtwintigduizend schapen! 64Als tijdelijke maatregel heiligde de koning de hof vóór de tempel voor het brengen van brandoffers, spijsoffers en het vet van de vredeoffers, want het koperen altaar was te klein om zoveel offers ineens te verwerken.

65Voor deze gelegenheid vierden Salomo en het hele volk Israël veertien dagen lang feest en uit het hele land kwamen grote groepen mensen naar Jeruzalem, vanaf de Hamatpas in het noorden tot de beek bij de grens met Egypte. 66Na afloop stuurde Salomo de mensen terug naar huis.

Zij waren blij met de goedheid die de Here had getoond aan zijn dienaar David en het volk Israël. En bij hun afscheid zegenden zij de koning.