1愿你裂天而降!
愿群山在你面前战抖!
2求你使敌人认识你的威名,
使列国在你面前颤抖,
如火烧干柴使水沸腾。
3你曾降临,行超乎我们预料的可畏之事,
那时群山在你面前战抖。
4自古以来,从未见过,
也未听过有任何神明像你一样为信奉他的人行奇事。
5你眷顾乐于行义、遵行你旨意的人。
我们不断地犯罪惹你发怒,
我们怎能得救呢?
6我们的善行不过像肮脏的衣服,
我们都像污秽的人,
像渐渐枯干的叶子,
我们的罪恶像风一样把我们吹去。
7无人呼求你,
无人向你求助,
因为你掩面不理我们,
让我们在自己的罪中灭亡。
8但耶和华啊,你是我们的父亲。
我们是陶泥,你是窑匠,
你亲手造了我们。
9耶和华啊,求你不要大发烈怒,
不要永远记着我们的罪恶。
我们都是你的子民,
求你垂顾我们。
10你的众圣城已沦为荒场,
甚至锡安已沦为荒场,
耶路撒冷已沦为废墟。
11我们那圣洁、华美的殿——我们祖先颂赞你的地方已被焚毁,
我们珍爱的一切都被摧毁。
12耶和华啊,你怎能坐视不理呢?
你仍然保持缄默,使我们重重地受罚吗?
De Here als pottenbakker
1Och, als U eens de hemel openscheurde en naar beneden kwam! De bergen zouden schudden in uw aanwezigheid! 2Het verterende vuur van uw glorie zou de bossen platbranden en de oceanen laten droogkoken. De volken zouden voor U sidderen van angst, dan zouden uw vijanden erachter komen, waarom U zo geducht bent! 3Zo was het vroeger ook wanneer U naar beneden kwam, want U deed vreselijke dingen, die boven al onze vermoedens uitgingen en waar de bergen van schudden! 4Want wat niemand ooit heeft gezien of gehoord en wat niemand ooit heeft bedacht, dat heeft God allemaal klaar voor hen die op Hem wachten.
5U verwelkomt de mensen die graag goede dingen doen, die goddelijke wegen bewandelen. Maar wij zijn niet goddelijk, wij zondigen doorlopend en blijven dat heel ons leven doen. Daarom drukt uw toorn zwaar op ons. Hoe kunnen mensen als wij worden gered? 6Wij zijn allemaal besmet en bevlekt door de zonde. Als we onze mantels van gerechtigheid aantrekken, blijken het met bloed bevlekte kleren te zijn. Wij verdorren en vallen af als bladeren in de herfst. En als de wind blazen onze zonden ons weg. 7Toch roept niemand uw naam aan of smeekt U om genade. Daarom hebt U ons de rug toegekeerd en ons aan onze zonden uitgeleverd. 8En toch, Here, bent U onze vader. Wij zijn het klei en U bent de pottenbakker. Wij zijn allemaal gevormd door uw hand. 9Och, wees niet boos op ons, Here, en herinner U niet eeuwig onze zonden. Kijk en zie dat wij allemaal uw volk zijn. 10Uw heilige steden zijn verwoest, Jeruzalem is een troosteloze wildernis. 11Onze heilige, prachtige tempel, waar onze vaders U loofden, is platgebrand en alle mooie dingen zijn verwoest. 12Moet U ons nu nog uw hulp weigeren, Here, zelfs na dit alles? Zult U het stilzwijgen bewaren en ons blijven straffen?