Исход 32 – CARSA & HTB

Священное Писание (Восточный перевод), версия с «Аллахом»

Исход 32:1-35

Золотой телец

(Втор. 9:7-21, 25-29)

1Увидев, что Муса медлит спускаться с горы, народ собрался вокруг Харуна и сказал:

– Послушай, сделай нам бога, который бы вёл нас, потому что мы не знаем, что приключилось с этим Мусой, выведшим нас из Египта.

2Харун ответил им:

– Снимите золотые серьги с ваших жён, сыновей и дочерей и принесите их мне.

3Народ снял золотые серьги и принёс их Харуну. 4Он взял то, что они принесли ему, и сделал из этого золота литого тельца, придав ему вид резцом. Тогда они сказали:

– Вот твой бог, Исраил, который вывел тебя из Египта!

5Увидев это, Харун поставил перед тельцом жертвенник и возвестил:

– Завтра – праздник Вечному.

6Встав на следующий день рано утром, они принесли всесожжения и жертвы примирения. Народ сел есть и пить, а потом встал и начал веселиться.

7Тогда Вечный сказал Мусе:

– Спускайся с горы. Твой народ, который ты вывел из Египта, развратился. 8Как скоро они уклонились от того, что Я повелел им! Они сделали себе литого тельца, поклонились ему и принесли ему жертвы, говоря: «Вот твой бог, Исраил, который вывел тебя из Египта».

9– Я вижу этот народ, – сказал Вечный Мусе, – он упрям. 10Итак, оставь Меня. Я обращу Свой гнев на них и погублю их. Потом Я произведу великий народ от тебя.

11Но Муса принялся умолять Вечного, своего Бога:

– О Вечный, – сказал он, – зачем Тебе гневаться на Свой народ, который Ты вывел из Египта великой силой и могучей рукой? 12Зачем египтянам давать повод говорить: «Он вывел их со злым умыслом, чтобы убить в горах и стереть с лица земли?» Оставь Свой пылающий гнев; смягчись, не наводи на Свой народ беду. 13Вспомни Твоих рабов Ибрахима, Исхака и Якуба32:13 Букв.: «Исраила». Аллах дал Якубу новое имя – Исраил (см. Нач. 32:27-28)., которым Ты клялся Собой: «Я дам вам столько потомков, сколько звёзд на небе. Весь этот край, который Я обещал отдать вам, будет достоянием ваших потомков навеки».

14Вечный смягчился и не навёл на Свой народ беду, которой грозил.

15Муса повернулся и сошёл с горы с двумя каменными плитками священного соглашения в руках. Они были исписаны с обеих сторон, спереди и сзади. 16Аллах сделал эти плитки; Он высек на них Свои письмена.

17Когда Иешуа услышал гул кричащего народа, он сказал Мусе:

– В лагере шум битвы.

18Но Муса ответил:

– Это не клич победителей,

не плач побеждённых:

я слышу голос поющих.

19Подойдя к лагерю и увидев тельца и пляски, Муса разгневался. Он бросил каменные плитки, которые нёс, разбив их на куски у подножия горы. 20Он взял сделанного ими тельца и расплавил его в огне. Он стёр его в порошок, рассыпал по воде и заставил исраильтян пить эту воду.

21Муса сказал Харуну:

– Что сделали тебе эти люди, что ты ввёл их в такой страшный грех?

22– Не гневайся, мой господин, – ответил Харун. – Ты знаешь, как склонны эти люди к злу. 23Они сказали мне: «Сделай нам бога, который бы вёл нас, потому что мы не знаем, что приключилось с этим Мусой, выведшим нас из Египта». 24Тогда я сказал им: «У кого есть золотые украшения, пусть снимет их». Они дали мне золото, я бросил его в огонь, и получился этот телец!

25Муса увидел, что люди необузданны, потому что Харун позволил им это на посмешище врагам; 26он встал у входа в лагерь и сказал:

– Кто за Вечного – ко мне, – и вокруг него собрались все левиты.

27Он сказал им:

– Так говорит Вечный, Бог Исраила: «Все опояшьтесь мечом! Идите через лагерь от одного края к другому и обратно, убивая братьев, друзей и ближних».

28Левиты сделали, как повелел Муса, и в тот день погибло около трёх тысяч человек. 29Муса сказал:

– Сегодня вы посвятили себя служению Вечному ценой сыновей и братьев, и Он благословил вас.

30На другой день Муса сказал народу:

– Вы совершили страшный грех. Но сейчас я поднимусь к Вечному; может быть, я смогу загладить ваш грех.

31Муса вернулся к Вечному и сказал:

– Да, эти люди совершили страшный грех, сделав себе золотого бога. 32Но теперь, молю, прости их, а если не простишь, так сотри и моё имя из книги, которую Ты написал32:32 Здесь имеется в виду книга жизни, в которой записаны имена тех, кто принадлежит к Его народу (см. Заб. 68:29; Отк. 20:15; 21:27)..

33Вечный ответил Мусе:

– Я сотру из Своей книги имя того, кто согрешит против Меня. 34А теперь ступай, веди народ туда, куда Я тебе сказал, и Мой Ангел пойдёт перед тобой. Но когда придёт срок, Я накажу их за грех.

35Вечный поразил народ мором за то, что они сделали тельца – того, которого изготовил Харун.

Het Boek

Exodus 32:1-35

Het gouden kalf

1Toen het volk zag dat Mozes niet direct terugkeerde van de berg, ging het naar Aäron. ‘Vooruit,’ zeiden zij, ‘maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want we weten niet wat er met Mozes gebeurd is, die ons uit Egypte hierheen heeft geleid.’ 2‘Goed,’ zei Aäron, ‘geef mij jullie gouden ringen maar.’ 3Iedereen leverde zijn gouden ringen in: mannen, vrouwen, jongens en meisjes. 4Aäron smolt het goud en goot het in de vorm van een kalf. De Israëlieten riepen: ‘O Israël, dit is de god die ons uit Egypte heeft bevrijd!’ 5Toen Aäron zag hoe blij de mensen met hun god waren, bouwde hij een altaar voor het kalf en kondigde aan: ‘Morgen vieren we een groot feest voor de Here!’ 6De volgende morgen waren de mensen al vroeg op en brachten brandoffers en vredeoffers aan het kalf. Daarna werd er gegeten en gedronken en ze stonden op om losbandig te dansen.

7De Here zei tegen Mozes: ‘Ga snel naar beneden! Het volk dat u uit Egypte hebt geleid, heeft zichzelf in het verderf gestort. 8Ze hebben mijn wetten nu al de rug toegekeerd. Ze hebben zelf een kalf gemaakt en daarvoor geknield en geofferd. “Dit is de god die ons uit Egypte heeft bevrijd, Israël,” hebben zij geroepen!’ 9Toen zei de Here: ‘Ik heb nu gezien wat een koppig en ongehoorzaam volk dit is! 10Laat Mij mijn gang gaan, dan zal Ik mijn toorn op hen koelen en ze allemaal vernietigen en Ik zal u, Mozes, in plaats van hen tot een groot volk laten worden.’ 11Maar Mozes smeekte God dat niet te doen. ‘Here,’ drong hij aan, ‘waarom zou U uw toorn koelen op uw eigen volk, dat U uit Egypte hebt bevrijd met veel machtsvertoon en grote wonderen? 12Wilt U dat de Egyptenaren later zeggen: “Hij heeft het volk naar de bergen gebracht om het te kunnen vernietigen en van de aardbodem weg te vagen?” Vergeet uw toorn toch en straf het volk niet! 13Denk aan uw belofte aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël. Want U hebt hun Zelf gezworen: “Ik zal uw nakomelingen zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en Ik zal hun dit hele land, waarover Ik heb gesproken en wat Ik aan uw nakomelingen heb beloofd, tot een eeuwig bezit geven”.’ 14Toen veranderde de Here van gedachten en spaarde hen.

15Mozes ging de berg af met in zijn handen de Tien Geboden, geschreven op de beide kanten van twee stenen plaquettes. 16God had deze plaquettes Zelf beschreven. 17Toen Jozua het lawaai van de feestende Israëlieten in het kamp hoorde, riep hij naar Mozes: ‘Het lijkt wel of er wordt gevochten in het kamp!’ 18‘Nee,’ antwoordde Mozes, ‘het is geen geluid als bij een overwinning of een nederlaag. Zij zingen.’ 19Toen de beide mannen bij het kamp kwamen, zag Mozes het kalf en de dansende menigte. Woedend smeet hij de twee stenen plaquettes op de grond. Daar lagen ze in stukken aan de voet van de berg. 20Hij greep het kalf en smolt het in het vuur. Toen het goud was afgekoeld, vermaalde hij het tot poeder. Het goudpoeder gooide hij in het water en hij dwong de Israëlieten dit water te drinken. 21Toen riep Mozes Aäron ter verantwoording. ‘Wat hebben deze mensen jou misdaan, dat je zoʼn zware zonde op hen laadt?’ vroeg hij. 22‘Word alsjeblieft niet kwaad,’ verdedigde Aäron zich. ‘Je weet toch dat dit volk snel tot zonde vervalt? 23Zij zeiden tegen mij: “Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want we weten niet wat er met Mozes is gebeurd, die ons uit Egypte hierheen heeft gebracht.” 24Toen zei ik: “Geef me jullie gouden ringen dan maar”. Die brachten ze allemaal bij me en ik gooide ze in het vuur en toen kwam dit kalf eruit!’

25Toen Mozes zag dat het volk zichzelf en zijn God kwijt was door de aanbidding van het kalf—op aanmoediging van Aäron en tot leedvermaak van hun vijanden— 26ging hij bij de ingang van het kamp staan en riep luid: ‘Laten zij die vóór de Here zijn, bij mij komen!’ Toen kwamen alle Levieten bij hem staan.

27Hij zei tegen hen: ‘De Here, de God van Israël, zegt: “Ga het kamp door en dood jullie broers, vrienden en buren”.’ 28De Levieten gaven gehoor aan die opdracht. Die dag stierven ongeveer drieduizend man. 29Daarna zei Mozes tegen de Levieten: ‘Vandaag zijn jullie aan de Here gewijd, want jullie hebben Hem gehoorzaamd, ook al betekende dat het doden van jullie broers, vrienden en buren. De Here zal jullie rijk zegenen.’

30De volgende dag sprak Mozes het volk toe en zei: ‘Jullie hebben een grote zonde begaan, maar ik zal de berg weer beklimmen om de Here te vragen of Hij jullie wil vergeven.’ 31Daarna ging Mozes terug naar de Here en zei: ‘Het volk heeft een grote zonde begaan, want het heeft voor zichzelf een gouden god gemaakt. 32Alstublieft, vergeeft U hun hun zonde en zo niet, verwijder mijn naam dan uit het boek dat U hebt geschreven.’ 33‘Iemand die tegen Mij heeft gezondigd, verwijder Ik uit mijn boek,’ antwoordde de Here. 34‘Maar ga hier nu weg en breng het volk naar de plaats waarover Ik heb gesproken. Ik beloof je dat mijn Engel voor jullie uit zal gaan. Maar als Ik dit volk weer bezoek, zal Ik hen zeker straffen voor hun zonde.’

35Zo strafte de Here het volk, omdat het Aärons kalf had aanbeden.