Аюб 41 – CARSA & HTB

Священное Писание (Восточный перевод), версия с «Аллахом»

Аюб 41:1-26

1Пуста надежда его поймать,

от одного его вида падёшь.

2Нет таких смельчаков, кто бы потревожил его;

кто же тогда способен предстать передо Мной?

3Кто Мне что-либо дал,

что Я остался ему должен?

Всё, что под небесами, – Моё.

4Не умолчу о членах его,

о силе его и о дивной стати.

5Кто снимет с него верхнюю одежду?

Кто пронзит его двойную броню?

6Кто распахнёт врата его пасти,

что зубами ужасными окружена?

7На спине у него41:7 Или: «Гордость его». – щитов ряды,

скреплённые намертво, как печатью.

8Каждый из них так подогнан к другому,

что не пройдёт меж ними воздух.

9Накрепко сбиты они друг с другом,

примкнули друг к другу, и не расторгнуть их.

10Когда он чихает, блистает свет;

его глаза как лучи зари.

11Пышет из его пасти огонь,

и разлетаются искры.

12Из его ноздрей валит дым,

как из котла, что клокочет над горящим тростником.

13Раздувает угли его дыхание,

и из пасти его пышет пламя.

14В его шее обитает сила,

ужас бежит перед ним.

15Крепко спаяна его плоть,

словно литая, не поколеблется.

16Сердце его твёрдо, как камень,

как нижний мельничный жёрнов.

17Когда он встаёт, содрогаются сильные;

они теряются от ужаса.

18Меч, что коснётся его, не преуспеет;

не возьмут его ни копьё, ни дротик, ни пика.

19Железо с соломою он равняет,

а бронзу – с трухлявым деревом.

20Не обратят его в бегство стрелы,

камни пращников для него как мякина.

21Как солома ему булава;

он над свистом копья смеётся.

22Чешуя на его брюхе подобна острым черепкам,

он на грязь налегает, как молотильная доска41:22 Молотильная доска – платформа из тяжёлых досок, гружённая сверху и снабжённая снизу острыми железными зубьями, использовавшаяся для молотьбы зерна..

23Кипятит он пучину, как котёл,

заставляет море бурлить, как кипящую мазь.

24За ним остаётся светящийся след,

бездна кажется пеной белой.

25Нет ему равного на земле –

он сотворён бесстрашным.

26На всё надменное свысока он смотрит;

он царит над всем горделивым.

Het Boek

Job 41:1-25

Alles onder de hemelen is van God

1‘Er is niemand die het waagt hem op te hitsen, laat staan dat er iemand is die wil proberen hem te overwinnen. En als niemand tegen hem is opgewassen,

2zou er dan wel iemand bestaan die het tegen Mij kan opnemen? Ik ben niemand iets schuldig. Alles onder de hemelen is van Mij.

3Ik mag niet vergeten de geweldige kracht van zijn ledematen en zijn elegante lichaamsbouw te noemen.

4-5 Wie durft zijn huid af te stropen en met een bit binnen het bereik van zijn machtige kaken te komen, laat staan ze open te trekken? Want zijn tanden zijn vreselijke wapens.

6-8De overlappende schubben op zijn rug vormen een ondoordringbaar pantser, zodat er geen lucht tussen kan komen en niemand erin slaagt ze te doorboren.

9Wanneer hij snuift, schieten lichtflitsen naar buiten. Zijn ogen gloeien als de eerste zonnestralen.

10Vuur springt uit zijn muil.

11Er komt rook uit zijn neusgaten, net als uit een kookpot die op een fel brandend vuur staat.

12Ja, zijn adem kan kolen laten ontbranden, vlammen schieten op uit zijn bek.

13In zijn nek schuilt een angstaanjagende kracht die overal verschrikking zaait.

14Zijn vlees is hard en stevig, niet zacht en vet.

15Zijn hart is zo hard als rots, als een molensteen.

16Als hij opstaat, slaat zelfs de sterkste mannen de angst om het hart. Zij vluchten weg voordat ze door hem worden verpletterd.

17Een zwaard is een nutteloos wapen tegen hem en ook andere wapens halen niets uit.

18-19 Tegenover zijn kracht is ijzer net zo nutteloos als stro en koper net zo week als verrot hout. Voor pijlen slaat hij niet op de vlucht. Slingerstenen dan? U kunt net zo goed proberen hem met watten dood te gooien!

20Stokken zijn net zo goed als strohalmen en hij lacht als men speren naar hem toeslingert.

21Zijn buik is bedekt met schubben die zo scherp zijn als glasscherven en hij beweegt zich over het land voort als een dorsmachine.

22-23 Als hij zich opwindt, bruist het water omhoog en komen zelfs de diepere waterlagen in beroering. Als hij zich door het water beweegt, laat hij een breed lichtend spoor van schuim achter. Het water lijkt dan net zilverkleurig haar.

24Nergens anders op aarde is een dier te vinden dat zo weinig angst hoeft te hebben.

25Hij is het meest trotse van alle dieren en heerser over hen allen.’