Судьи 2 – CARS & HTB

Священное Писание

Судьи 2:1-23

Ангел Вечного приходит в Бохим

1Ангел Вечного2:1 Ангел Вечного – этот особенный ангел отождествляется с Самим Вечным. Многие толкователи видят в Нём явления Исы Масиха до Его воплощения. То же в 6:11-23; 13:2-23. пришёл из Гилгала2:1 В Гилгале находился сундук соглашения (см. Исх. 25:10-22). в Бохим и сказал:

– Я вывел вас из Египта и привёл в землю, о которой клялся вашим предкам. Я сказал: «Я никогда не нарушу Своё священное соглашение с вами, 2а вы не заключайте соглашение с жителями этой земли, но сокрушите их жертвенники». Но вы не послушались Меня. Почему? 3Теперь Я говорю вам, что не стану прогонять их от вас, они будут вам врагами, а их боги будут для вас западнёй.

4Когда Ангел Вечного сказал эти слова всем исраильтянам, народ громко заплакал, 5и они назвали то место Бохим («плачущие»). Там они совершили жертвоприношение Вечному.

Гнев Вечного на Исраил

6После того как Иешуа отпустил народ, они пошли, чтобы завладеть землёй, каждый в свой надел. 7Народ служил Вечному во время жизни Иешуа и старейшин, переживших его, которые видели все великие дела, совершённые Вечным для Исраила.

8Иешуа, сын Нуна, раб Вечного, умер в возрасте ста десяти лет. 9Его похоронили в его наделе, в городе Тимнат-Серахе2:9 Букв.: «Тимнат-Херес» – вариант названия Тимнат-Серах (см. Иеш. 19:50)., в нагорьях Ефраима, к северу от горы Гааш.

10Когда всё то поколение отошло к своим отцам и выросло другое поколение, которое не знало ни Вечного, ни того, что Он совершил для Исраила, 11тогда исраильтяне стали творить зло в глазах Вечного и служить статуям Баала2:11 Баал – ханаанский бог плодородия и бог-громовержец.. 12Они оставили Вечного, Бога своих предков, Который вывел их из Египта. Они последовали за богами народов, которые были вокруг них, и стали поклоняться им. Они гневили Вечного, 13потому что оставили Его и служили статуям Баала и Астарты2:13 Астарта – ханаанская богиня любви и плодородия, богиня-воительница.. 14Гнев Вечного вспыхнул на исраильтян, и Он отдал их в руки разбойников, которые стали грабить их. Он отдал их во власть врагов, окружавших их со всех сторон, и они уже не могли им противостоять. 15Всякий раз, когда Исраил шёл воевать, рука Вечного была против него, и народ терпел поражение, как Вечный предупреждал и клялся. Они терпели великое бедствие.

16Вечный ставил им судей, которые спасали их от рук грабителей. 17Но они не слушали и судей, а распутничали с другими богами и поклонялись им. Они быстро уклонились от пути, которым ходили их предки, – пути послушания повелениям Вечного, они не следовали их примеру. 18Всякий раз, когда Вечный ставил над ними судью, Он Сам был с ним и берёг исраильтян от врагов, пока судья был жив, ведь Вечный жалел их, стонавших под гнётом мучителей. 19Но когда судья умирал, они принимались за старое и поступали ещё хуже, чем их отцы, следуя другим богам, служа и поклоняясь им. Они не хотели оставить свои злые дела и упрямство. 20Поэтому Вечный сильно разгневался на Исраил и сказал:

– Раз этот народ нарушил священное соглашение, которое Я заключил с их предками, и не послушался Меня, 21Я больше не стану прогонять от них ни одного из народов, которые остались в этой стране после смерти Иешуа.

22Чтобы испытать Исраил – станут ли исраильтяне стараться ходить по пути Вечного, как делали их предки, – 23Вечный оставил эти народы, не прогнав их сразу и не отдав в руки Иешуа.

Het Boek

Richteren 2:1-23

Israël verbreekt het verbond van God

1De Engel van de Here kwam van Gilgal naar Bochim en zei tegen het volk Israël: ‘Ik heb u uit Egypte geleid en naar dit land gebracht dat Ik uw voorouders plechtig had beloofd. Ik heb gezegd dat Ik nooit mijn verbond met u verbreek, 2als u geen verdrag sluit met de bevolking van dit land. Ik heb u gezegd dat u hun altaren moest afbreken. Waarom hebt u niet geluisterd? 3U hebt het verbond verbroken en daarom verzeker Ik u dat Ik de bevolking van dit land niet zal verdrijven, zoals Ik eerder had beloofd. Deze volken zullen uw vijanden zijn en hun goden zullen voor u een voortdurende verleiding vormen.’ 4Het volk liet de tranen de vrije loop toen de Engel van de Here was uitgesproken. 5Daarom noemt men die plaats Bochim (wat betekent: ‘Plaats waar het volk huilde’). Ze brachten daar offers aan de Here.

6Toen Jozua uiteindelijk de volksvergadering van Israël had ontbonden, trok elke stam naar zijn nieuwe gebied en nam het land in bezit. 7-9Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de Here, overleed toen hij honderdtien jaar oud was en hij werd begraven in zijn eigen gebied in Timnath-Heres, in de bergen van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs. Het volk was de Here trouw gebleven gedurende Jozuaʼs leven en ook daarna, zolang er nog leiders waren die met eigen ogen de geweldige wonderen hadden gezien die de Here voor Israël had gedaan. 10Maar na verloop van tijd waren die tijdgenoten ook gestorven en de volgende generatie kende de Here niet, zij hadden de grote wonderen die Hij voor Israël had gedaan, niet meegemaakt.

11De Israëlieten begonnen dingen te doen die de Here uitdrukkelijk had verboden en gingen afgoden vereren. 12Zij dachten niet meer aan de Here, de God die hun voorouders hadden vereerd en aanbeden, de God die hen ook uit Egypte had geleid. Zij aanbaden de afgoden van de omringende volken en knielden er zelfs voor. 13Toen werd de Here boos op Israël. Ze hadden immers Hém verlaten en Baäl en de afgodsbeelden van Astarte aanbeden! 14Daarom leverde Hij hen uit aan hun vijanden, die hen leegplunderden. Zij waren niet langer tegen hen opgewassen. 15Telkens wanneer de Israëlieten optrokken tegen hun vijanden, liet de Here hen het onderspit delven. Hij had hen hiervoor gewaarschuwd, ja, zelfs gezworen dat Hij dit zou doen. Maar elke keer als het volk het vreselijk zwaar te verduren kreeg, 16liet de Here richters optreden die hen van hun vijanden verlosten.

17Maar ook dan wilden de Israëlieten nog niet naar de richters luisteren, maar werden zij de Here ontrouw door afgoden te aanbidden en zich daarvoor neer te buigen. Zij keerden zich erg snel af van de weg van hun voorouders door te weigeren de geboden van de Here te gehoorzamen. 18Telkens wanneer de Here een richter had aangesteld, was Hij met hem. Iedere richter verloste het volk Israël van zijn vijanden, want de Here werd diep bewogen telkens wanneer zijn volk zuchtte onder tirannieke onderdrukkers. 19Maar na de dood van de richter begon het volk steeds weer te zondigen, zelfs nog erger dan de vorige generaties. Het vereerde heidense afgoden en boog zich in aanbidding daarvoor neer. Hardnekkig weigerde het te breken met de slechte praktijken van de volken rondom. 20-21 Toen werd de Here weer toornig op Israël. Hij zei: ‘Omdat de Israëlieten het verbond hebben verbroken dat Ik met hun voorouders heb gesloten en omdat zij niet naar Mij hebben geluisterd, zal Ik de volken die bij de dood van Jozua nog niet waren overwonnen, niet meer verdrijven. 22In plaats daarvan zal Ik deze volken gebruiken om de Israëlieten op de proef te stellen om te zien of ze Mij wel of niet gehoorzaam zullen zijn, zoals hun voorouders wél waren.’ 23De Here had immers die volken in het land laten blijven en hen niet meteen verdreven of door Jozua laten overwinnen.