Аюб 20 – CARS & HTB

Священное Писание

Аюб 20:1-29

Вторая речь Цофара

1Тогда ответил Цофар из Наамы:

2– Заставляют меня ответить мои тревожные мысли,

потому что я объят смятением.

3Я слышу упрёк, который позорит меня,

и мой ум побуждает меня ответить.

4Разве ты не знаешь, как было издревле,

с тех пор, как человек был поселён на земле:

5кратковременно веселье нечестивцев,

и радость безбожников длится лишь миг?

6Пусть его гордыня достигает небес,

а голова касается облаков,

7он сгинет навек, как его же нечистоты,

и спросят видевшие его: «Где он?»

8Как сон улетит он, и его не найти,

как ночное видение пропадёт.

9Глаз, что видел его, впредь не увидит;

его семья на него не посмотрит.

10Его дети будут заискивать перед нищими,

сами отдадут всё, что он похитил.

11Молодецкая сила, что наполняет его тело,

вместе с ним ляжет в прах.

12Если его устам сладко зло,

и он под языком его скрывает,

13если он бережёт его и не отпускает,

держит его во рту,

14то обернётся пища

ядом змеиным в его желудке.

15Он отрыгнёт богатства, которые проглотил;

Всевышний исторгнет их из его желудка.

16Он будет сосать змеиный яд,

жало гадюки его убьёт.

17Не наслаждаться ему потоками,

реками, текущими молоком и мёдом.

18Он вернёт нажитое, не отведав;

своим доходам от торговли не порадуется.

19Теснил он бедных и пренебрегал ими;

захватывал дома, которые не строил.

20Его желудок ненасытен;

его жадность ничего не пропустит.

21Ничто не спаслось от его обжорства,

поэтому благополучие его не удержится.

22Среди достатка его настигнет беда;

все руки обиженных поднимутся на него.

23Когда он свой живот набьёт до отказа,

Всевышний пошлёт на него Свой пылающий гнев,

прольёт дождём на его плоть.

24Он убежит от железного оружия,

но его пронзит бронзовая стрела.

25Стрела войдёт в его спину

и пройдёт, сверкая, сквозь его печень.

Двинутся ужасы на него;

26кромешная тьма ожидает его сокровища.

Пожрёт его никем не зажжённый огонь

и сожжёт последнее, что осталось в его шатре.

27Его вину небеса откроют,

и восстанет против него земля.

28Богатство его дома расточится,

в день гнева Всевышнего расплещется, как вода.

29Вот какая участь нечестивому от Всевышнего,

удел, который определил ему Всевышний.

Het Boek

Job 20:1-29

De reactie van Zofar

1Zofar uit Naäma zei:

2‘Ik zal snel reageren, want ik ben geschokt.

3Je beledigt mij met je verwijt en mijn verstand zegt me dat ik daarop moet antwoorden.

4-5 Je weet toch dat sinds de mens voor het eerst op aarde verscheen, de blijdschap en de vreugde van de goddelozen een kort leven zijn beschoren?

6Ook al reikt de trots van de goddeloze zo hoog als de hemelen en loopt hij met zijn neus in de lucht,

7toch zal hij voor eeuwig omkomen en worden weggeworpen zoals zijn uitwerpselen. Zij die hem kenden, zullen zich afvragen waar hij is gebleven.

8Als een droom zal hij vervagen, als een visioen plotseling verdwijnen.

9Niemand zal hem ooit terugzien. In zijn woonplaats zullen ze hem zelfs niet eens missen.

10Zijn kinderen moeten bedelen bij de armen, omdat hij zijn rijkdom is kwijtgeraakt.

11Al zit de jeugdige levenskracht nog in zijn botten, die verdwijnt samen met hem in het stof.

12Hij geniet van zijn goddeloosheid, die hij langzaam in zijn mond laat smelten,

13er zacht op zuigend, bang dat de smaak zal verdwijnen.

14Maar het voedsel dat hij heeft gegeten, wordt als slangengif in zijn ingewanden.

15Hij zal de rijkdom die hij opslokte, weer moeten uitbraken. God laat niet toe dat hij het binnenhoudt.

16Het is een levensgevaarlijk vergif voor hem geworden.

17Hij zal geen plezier hebben van de dingen die hij heeft gestolen en niet genieten van de stromen olie, honing en room.

18Zijn inspanningen zullen niet worden beloond, aan de winst van zijn handel zal hij geen plezier beleven.

19Want hij heeft de armen onderdrukt en hun huizen in beslag genomen, waarop hij geen recht had.

20Omdat hij van binnen geen rust kent, helpen al zijn schatten hem uiteindelijk niets.

21Maar als er niets meer is om te stelen, komt een einde aan zijn welvaart.

22Te midden van zijn overvloed zal hij in moeilijkheden raken en zal het toppunt van ellende hem in het verderf storten.

23Terwijl hij nog bezig is zijn buik te vullen, zal Gods toorn al op hem neerkomen.

24Hij zal wegvluchten, maar een pijl zal zijn rug doorboren.

25De pijl wordt uit zijn lichaam getrokken en de scherpe punt komt uit zijn gal. De angsten van de dood overvallen hem.

26Zijn schatten zullen verloren gaan in de diepste duisternis. Een laaiend vuur zal zowel hem als zijn goederen verslinden en alles verteren wat hij nog over had.

27De hemelen zullen zijn zonden openbaar maken en de aarde zal tegen hem getuigen.

28Zijn rijkdom zal op de dag van Gods toorn in een vloedgolf wegspoelen.

29Dat is Gods bestemming voor de goddeloze, de erfenis die God hem geeft.’