1Det ville få folkeslagene til at skælve af angst og fjenderne til at frygte dit herlige navn, som når ild sætter kvas i brand og bringer vand i kog. 2For du gjorde engang undere, vi ikke ventede, og bjergene skælvede, da du viste dig. 3Intet øre har hørt, og intet øje har set en gud som dig, for du griber ind og hjælper dem, som sætter deres lid til dig. 4Du hjælper dem, som med glæde gør din vilje og følger dine veje.
Men vi syndede imod dig, og du blev vred. Evig og altid har vi været onde og ulydige.64,4 Teksten er uklar. 5Vi blev alle urene af synd. Selv det bedste, vi gjorde, var kun beskidte handlinger. Vi blev som visne blade, der blev fejet bort af vores synd som af vinden. 6Ingen bad dig om hjælp eller holdt sig nær til dig. Derfor vendte du dig bort og overlod os til den straf, vi fortjente.
7Men Herre, du er stadig vores Far! Vi er leret, og dine hænder har formet os. Vi er dit værk. 8Vær ikke alt for vred på os, Herre. Husk ikke for evigt på vores synd. Vi er jo dit udvalgte folk.
9Se, dine hellige byer er blevet jævnet med jorden, Zion ligner en øde ørken, Jerusalem ligger i ruiner. 10Vores hellige og prægtige tempel, hvor vores forfædre lovpriste dig, er brændt ned til grunden. Det sted, vi elskede over alt andet, er nu kun en ruinhob. 11Vil du stadig ikke gribe ind, Herre? Vil du stiltiende se på, at vi bliver straffet så hårdt?”
De Here als pottenbakker
1Och, als U eens de hemel openscheurde en naar beneden kwam! De bergen zouden schudden in uw aanwezigheid! 2Het verterende vuur van uw glorie zou de bossen platbranden en de oceanen laten droogkoken. De volken zouden voor U sidderen van angst, dan zouden uw vijanden erachter komen, waarom U zo geducht bent! 3Zo was het vroeger ook wanneer U naar beneden kwam, want U deed vreselijke dingen, die boven al onze vermoedens uitgingen en waar de bergen van schudden! 4Want wat niemand ooit heeft gezien of gehoord en wat niemand ooit heeft bedacht, dat heeft God allemaal klaar voor hen die op Hem wachten.
5U verwelkomt de mensen die graag goede dingen doen, die goddelijke wegen bewandelen. Maar wij zijn niet goddelijk, wij zondigen doorlopend en blijven dat heel ons leven doen. Daarom drukt uw toorn zwaar op ons. Hoe kunnen mensen als wij worden gered? 6Wij zijn allemaal besmet en bevlekt door de zonde. Als we onze mantels van gerechtigheid aantrekken, blijken het met bloed bevlekte kleren te zijn. Wij verdorren en vallen af als bladeren in de herfst. En als de wind blazen onze zonden ons weg. 7Toch roept niemand uw naam aan of smeekt U om genade. Daarom hebt U ons de rug toegekeerd en ons aan onze zonden uitgeleverd. 8En toch, Here, bent U onze vader. Wij zijn het klei en U bent de pottenbakker. Wij zijn allemaal gevormd door uw hand. 9Och, wees niet boos op ons, Here, en herinner U niet eeuwig onze zonden. Kijk en zie dat wij allemaal uw volk zijn. 10Uw heilige steden zijn verwoest, Jeruzalem is een troosteloze wildernis. 11Onze heilige, prachtige tempel, waar onze vaders U loofden, is platgebrand en alle mooie dingen zijn verwoest. 12Moet U ons nu nog uw hulp weigeren, Here, zelfs na dit alles? Zult U het stilzwijgen bewaren en ons blijven straffen?
