Zacharie 1 – BDS & HTB

La Bible du Semeur

Zacharie 1:1-17

Le livre des visions

L’alliance reste établie : Revenez à moi

1Au huitième mois de la deuxième année du règne de Darius1.1 En octobre-novembre 520 av. J.-C., deux mois après qu’Aggée a commencé à prophétiser (voir Ag 1.1). Sur Darius, voir Ag 1.1 et note., l’Eternel adressa la parole à Zacharie, le prophète1.1 Sur Zacharie, voir Esd 5.1 ; 6.14 ; Né 12.4, 16., fils de Barachie et petit-fils d’Iddo, en ces termes :

2L’Eternel s’est violemment irrité contre vos pères. 3Dis à ce peuple : Voici ce que déclare le Seigneur des armées célestes : Revenez à moi, dit le Seigneur des armées célestes, et je reviendrai à vous, a dit le Seigneur des armées célestes. 4Ne faites pas comme vos ancêtres, que les prophètes d’autrefois ont exhortés en leur disant : « Voici ce que déclare le Seigneur des armées célestes : Abandonnez votre mauvaise conduite et renoncez à vos mauvaises actions. » Mais vos ancêtres n’ont pas écouté, ils n’ont pas prêté attention à mes paroles, l’Eternel le déclare.

5Vos ancêtres où sont-ils à présent ? Et les prophètes, sont-ils toujours en vie ? 6Or mes paroles et mes lois que j’avais ordonné à mes serviteurs les prophètes de leur transmettre, n’ont-elles pas été suivies d’effet pour vos pères ? Alors ils ont changé d’attitude et ils ont reconnu : « Oui, le Seigneur des armées célestes nous a traités comme il avait résolu de le faire, comme le méritaient notre conduite et nos actes. »

Les huit visions nocturnes

Les quatre cavaliers

7La deuxième année du règne de Darius, au vingt-quatrième jour du onzième mois, le mois de Shebath1.7 Le 15 février 519 av. J.-C. Shebath est un nom de mois babylonien., la parole de l’Eternel fut adressée à Zacharie le prophète, fils de Barachie et petit-fils d’Iddo.

8Cette nuit j’ai vu, dans une vision, un cavalier monté sur un cheval roux. Il se tenait parmi les myrtes1.8 Arbustes qui restent toujours verts, croissant dans les régions méditerranéennes surtout dans les fonds de vallées (voir Es 41.19 ; 55.13). dans les profondeurs, et derrière lui, il y avait d’autres chevaux : des roux, des gris-verts et des blancs1.8 Pour les v. 8-11, voir Ap 6.1-8.. 9Je demandai alors : Mon seigneur, que représentent-ils ?

L’ange qui me parlait répondit : Je vais te montrer ce qu’ils représentent.

10Et l’individu qui se tenait parmi les myrtes intervint en disant : Ce sont les coursiers que l’Eternel a envoyés pour parcourir la terre.

11Alors les cavaliers s’adressèrent à l’ange de l’Eternel qui se tenait parmi les myrtes, et lui firent ce rapport : Nous venons de parcourir la terre et nous avons constaté qu’elle est toute tranquille et calme.

12Là-dessus, l’ange de l’Eternel s’exclama : Seigneur des armées célestes, voilà soixante-dix ans1.12 Voir Jr 25.11 ; 29.10. que tu es irrité contre Jérusalem et contre les villes de Juda. Jusques à quand tarderas-tu à les prendre en pitié1.12 Réminiscence en Ap 6.10. ?

13Alors l’Eternel répondit à l’ange qui me parlait par des paroles bienveillantes et des paroles de consolation.

14L’ange qui me parlait me dit : Proclame ces paroles : Voici ce que déclare le Seigneur des armées célestes : J’éprouve pour Jérusalem et pour Sion un amour passionné. 15Et je suis saisi d’une violente indignation contre les peuples ennemis qui vivent dans la tranquillité. Car je n’étais qu’un peu irrité contre mon peuple, mais eux, ils ont accru son malheur. 16C’est pourquoi voici ce que dit l’Eternel : Je me tourne vers Jérusalem avec compassion. Mon temple y sera rebâti – le Seigneur des armées célestes le déclare – et l’on étendra le cordeau d’arpenteur sur Jérusalem.

17Proclame encore ce message : Voici ce que déclare le Seigneur des armées célestes : Mes villes déborderont de nouveau de prospérité, l’Eternel consolera de nouveau Sion et choisira de nouveau Jérusalem.

Het Boek

Zacharia 1:1-21

De boodschap van de engel van de Here

1In de achtste maand van koning Dariusʼ tweede regeringsjaar ontving de profeet Zacharia, de zoon van Berechja en kleinzoon van Iddo, deze boodschap van de Here.

2‘De Here is toornig geweest op uw voorouders. 3Maar tegen u zegt Hij: “Als u bij Mij terugkomt, zal Ik ook bij u terugkomen.” 4Wees niet zoals uw voorouders! De vroegere profeten zeiden tegen hen: “De Here van de hemelse legers zegt dat u moet ophouden met uw kwade praktijken,” maar zij luisterden niet. Zij bekommerden zich niet om Mij. 5Wat is er van uw voorouders en hun profeten geworden? 6Maar mijn woord houdt eeuwig stand! De woorden die Ik door mijn profeten liet verkondigen, hebben uw voorouders ten slotte toch bereikt, waarna zij tot inkeer kwamen. Toen moesten zij erkennen: “De Here van de hemelse legers had ons nog zo gewaarschuwd, maar moest uiteindelijk zijn dreigementen toch uitvoeren. Wij kregen wat wij verdienden.” ’

7Op de vierentwintigste dag van de elfde maand, de maand Sebat, nog steeds in het tweede regeringsjaar van koning Darius, ontving de profeet Zacharia opnieuw een boodschap van de Here. Deze keer kwam de boodschap ʼs nachts in de vorm van een visioen: 8ik zag een man op een rood paard. Hij stond tussen de mirtestruiken in een rivierdal en achter hem stonden andere paarden, rode, bruine en witte. 9Een engel stond naast mij en ik vroeg hem: ‘Waarvoor zijn al die paarden daar, mijn heer?’ ‘Ik zal het u vertellen,’ zei hij. 10De man die tussen de mirtestruiken stond, zei: ‘De Here heeft hen uitgestuurd om voor Hem de hele aarde te verkennen.’ 11Toen brachten de andere ruiters de engel van de Here verslag uit van hun tocht: ‘Wij hebben de hele aarde verkend en het is overal volkomen rustig.’ 12Bij het horen hiervan zei de engel van de Here: ‘Here van de hemelse legers, U bent nu al zeventig jaar toornig geweest op Jeruzalem en de andere steden in Juda. Hoelang zal het nog duren voordat U Zich hun lot aantrekt en weer medelijden toont?’ 13De Here antwoordde de engel die naast mij stond met vriendelijke, troostrijke woorden.

14Toen zei de engel tegen mij: ‘Predik dit namens de Here van de hemelse legers: “Denkt u dat het Mij niets kan schelen wat er met Jeruzalem en Juda is gebeurd? Ik waak over hen! 15Ik ben in grote woede ontstoken tegen de heidense volken die zo zelfverzekerd zijn. Ik was niet erg kwaad op mijn volk, maar die volken hebben hen buitensporig zwaar gestraft. 16Daarom,” zegt de Here, “zal Ik medelijden hebben en terugkeren naar Jeruzalem. Mijn tempel zal worden herbouwd en ook Jeruzalem zal weer herrijzen. 17Herhaal het nog eens: de Here van de hemelse legers belooft dat de steden van Israël zullen overvloeien van welvaart. En de Here zal Jeruzalem weer troosten en zegenen en in haar wonen.” ’

18Toen keek ik op en zag vier horens. 19‘Wat betekent dat?’ vroeg ik de engel. Hij antwoordde: ‘Zij vertegenwoordigen de vier wereldmachten die Juda, Israël en Jeruzalem hebben verstrooid.’ 20Vervolgens liet de Here mij vier smeden zien. 21‘Wat komen die mannen doen?’ vroeg ik. De engel antwoordde: ‘Zij zijn gekomen om de vier horens die de bevolking van Juda zo volkomen hebben uiteengeslagen, vast te grijpen. Zij zullen hen stukslaan op het aambeeld en weggooien.’