Calme au milieu des ennemis
1Au maître de chant. Cantique57.1 Sens incertain. de David sur la mélodie de « Ne détruis pas ! » lorsqu’il s’enfuit, poursuivi par Saül et se réfugia dans la caverne57.1 Voir 1 S 22.1-2 ; 24.1-9 ; Ps 142.1..
2Aie pitié de moi, ô Dieu ! ╵Aie pitié !
Car en toi je cherche ╵mon refuge ;
je me réfugie ╵sous tes ailes
jusqu’à ce que passe ╵le malheur.
3Oui, j’appelle Dieu, ╵le Très-Haut,
Dieu qui mènera ╵tout à bien pour moi.
4Qu’il m’envoie du ciel ╵son salut,
et qu’il réprimande ╵ceux qui me poursuivent !
Que Dieu manifeste ╵envers moi ╵sa fidélité, ╵son amour !
Pause
5Je suis entouré ╵de lions,
couché au milieu ╵de gens qui consument ╵des humains.
Leurs dents sont des lances ╵et des flèches,
et leur langue ╵est une épée acérée.
6O Dieu, manifeste ╵ta grandeur ╵au-dessus des cieux
et ta gloire ╵sur toute la terre !
7Ils ont tendu un filet ╵sur ma route.
Je suis humilié.
Devant moi, ╵ils avaient creusé ╵une fosse ;
ils y sont tombés en plein.
Pause
8Mon cœur est tranquille, ╵ô mon Dieu ! ╵Mon cœur est tranquille.
Oui, je chante ╵et je te célèbre ╵en musique57.8 Pour les v. 8-12, voir 108.2-6. !
9Vite, éveille-toi, ╵ô mon âme,
vite, éveillez-vous, ╵luth et lyre !
Je veux éveiller l’aurore,
10je veux te louer, ╵ô Seigneur, ╵au milieu des peuples,
et te célébrer ╵en musique ╵parmi les nations.
11Ton amour atteint ╵jusqu’aux cieux,
ta fidélité ╵jusqu’aux nues.
12O Dieu, manifeste ╵ta grandeur ╵au-dessus des cieux
et ta gloire ╵sur toute la terre !
1Een lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: ‘Vernietig niet.’
2Wees mij nabij, o God,
en geef mij uw genade,
mijn ziel vindt alleen maar bescherming bij U.
Ik schuil in de schaduw van uw vleugels,
tot het gevaar is geweken.
3Ik roep tot God, de Allerhoogste,
die mij bevrijden zal.
4Hij zal mij hulp sturen vanuit de hemel
en mij verlossen.
Hij zal de man die mij naar het leven staat,
tot een mikpunt van spot maken.
God zal de waarheid aan het licht brengen
en zijn goedheid en liefde tonen.
5Ik voel mij als voor de leeuwen gegooid,
ik ben omringd door mensen
die mijn bloed willen zien.
Hun tanden zien er uit als speren en scherpe pijlen.
Hun tong is een scherp zwaard.
6Laat uw grootheid zien tot boven de hemelen, o God,
toon de hele aarde uw geweldige majesteit.
7Zij hebben een val voor mij gezet
om mij levend te vangen.
Zij hebben een kuil voor mij gegraven,
maar zijn er zelf in gevallen.
8O mijn God, U stelt mij gerust,
mijn hart is weer tot rust gekomen.
Ik zal liederen en psalmen voor U zingen.
9Word wakker, mijn ziel!
Word wakker, harp en citer!
Samen zullen wij de nieuwe dag tegemoettreden.
10Here, ik zal U de lof en eer brengen onder alle volken.
De hele wereld zal mijn lofpsalmen horen tot uw eer.
11Uw goedheid en liefde zijn onmetelijk,
verder dan de hemel reiken zij.
Uw trouw is niet te vatten,
die reikt verder dan de wolken.
12Laat uw grootheid zien tot boven de hemelen,
o God, toon de hele aarde uw geweldige majesteit.