Proverbes 11 – BDS & HTB

La Bible du Semeur

Proverbes 11:1-31

1L’Eternel a horreur des balances fausses,

mais il aime les poids exacts11.1 Voir 16.11 ; 20.10, 23 ; Lv 19.36 ; Am 8.5 ; Mi 6.9-12..

2Le mépris suit de près l’orgueil,

mais la sagesse se tient auprès des humbles.

3L’intégrité guide les hommes droits,

mais les tricheries des gens infidèles les mènent à la ruine.

4La richesse ne sera d’aucun secours au jour de la colère divine,

mais être juste sauve de la mort.

5La justice de l’homme intègre lui fait prendre le droit chemin,

mais le méchant tombe par sa propre méchanceté.

6La justice de l’homme droit le sauve,

mais les gens retors sont pris au piège de leurs désirs.

7Quand le méchant meurt, tous ses espoirs périssent,

et la confiance qu’il avait placée en ses ressources s’effondre.

8Le juste sera libéré de la détresse,

et le méchant y prendra sa place.

9Par ses paroles, l’impie cause la ruine de son prochain,

mais, par leur science, les justes en sont préservés.

10Le bonheur des justes fait la joie de toute la cité,

et quand les méchants périssent, on pousse des cris de joie.

11Une cité prospère quand des justes attirent la bénédiction sur elle,

mais les paroles des méchants œuvrent à sa ruine.

12Qui traite son prochain avec mépris est un insensé,

mais l’homme intelligent accepte de se taire.

13Le médisant divulgue les secrets ;

un homme de confiance tient la chose cachée.

14Quand un peuple n’est pas bien gouverné, il décline ;

le salut se trouve dans le grand nombre des conseillers.

15Qui se porte garant des dettes d’un inconnu s’en trouvera mal,

mais celui qui veille à ne pas s’engager11.15 Voir 6.1 et note. assure sa sécurité.

16Une femme aimable obtient les honneurs,

[mais la femme sans vertu est assise dans la honte.

Les paresseux n’ont jamais d’argent11.16 Les mots entre crochets se trouvent dans l’ancienne version grecque et la version syriaque, mais pas dans le texte hébreu traditionnel.,]

les hommes énergiques obtiennent les richesses.

17L’homme bienveillant se fait du bien à lui-même,

mais l’homme cruel creuse son propre malheur.

18Le méchant fait une œuvre qui le trompe,

mais celui qui sème la justice reçoit un salaire sûr.

19La justice mène à la vie,

mais celui qui poursuit le mal court à la mort.

20L’Eternel a horreur de ceux qui ont le cœur tortueux,

mais il accorde sa faveur à ceux qui se conduisent de façon intègre.

21Vous pouvez en être sûrs : en fin de compte, le méchant n’échappera pas au châtiment,

alors que les justes seront sauvés.

22Une femme belle et dépourvue de bon sens

est comme un anneau d’or dans le groin d’un porc11.22 Les femmes orientales se paraient ainsi d’un anneau d’or (Gn 24.47 ; Ez 16.12)..

23Toutes les aspirations des justes tendent vers le bien,

mais tout ce que les méchants peuvent espérer, c’est la colère.

24Tel donne libéralement et ses richesses s’accroissent,

tel autre épargne à l’excès et se trouve dans la pauvreté.

25Qui répand la bénédiction connaîtra l’abondance ;

qui donne à boire aux autres sera lui-même désaltéré.

26Le peuple maudit l’accapareur qui retient son blé11.26 Pour le vendre plus cher en temps de pénurie.,

mais celui qui le vend sans différer obtient la bénédiction.

27Qui recherche assidûment le bien s’attire la faveur,

mais qui poursuit le mal tombera dans les griffes du mal.

28Ceux qui se confient dans leurs richesses tomberont,

mais les justes s’épanouiront comme la frondaison nouvelle.

29Qui sème le trouble dans sa famille héritera le vent,

et l’insensé deviendra l’esclave du sage11.29 Par suite de ses dettes contractées à la légère (22.7 ; voir 14.19)..

30Le fruit que porte le juste est un arbre de vie,

et celui qui est sage gagne les cœurs11.30 Voir 3.18 et note..

31Déjà ici-bas, le juste reçoit sa rétribution,

à plus forte raison, le méchant et le pécheur11.31 Voir 10.27. Ce verset est cité en 1 P 4.18 d’après l’ancienne version grecque. Selon cette citation, la « rétribution » du juste doit être comprise comme un châtiment..

Het Boek

Spreuken 11:1-31

1De Here verafschuwt een weegschaal waaraan geknoeid is, maar een zuiver gewicht is goed in zijn ogen.

2Op trots volgt altijd schande, op nederigheid volgt wijsheid.

3De oprechtheid is een betrouwbare gids voor een eerlijk mens, maar trouwelozen gaan te gronde aan hun eigen slechtheid.

4Aardse bezittingen helpen niet tegen Gods woede, alleen oprechtheid is voor Hem van waarde.

5De rechtvaardigheid van een oprecht mens maakt hem duidelijk welke weg hij moet gaan, maar de goddeloosheid van een goddeloos mens brengt hem ten val.

6Eerlijke mensen worden gered door hun oprechtheid, maar oneerlijke mensen raken verstrikt in hun slechtheid.

7Wanneer een goddeloos mens sterft, komt een eind aan al zijn verwachtingen en ook zijn grootste hoop laat hem in de steek.

8De rechtvaardige wordt uit de verdrukking bevrijd, waarna de goddeloze zijn plaats inneemt.

9De huichelaar brengt met zijn woorden zijn naaste ten val, maar de rechtvaardige wordt door wijsheid gered.

10De inwoners van een stad zijn blij dat het de rechtvaardigen goed gaat en als de goddelozen ten val komen, gaat een gejuich op.

11Oprechte mensen zijn een zegen voor een stad en doen die groeien en bloeien, de invloed van goddelozen is echter vernietigend.

12Een mens zonder verstand kijkt op zijn naaste neer, maar een verstandig man houdt zijn mond.

13Wie roddels verspreidt, maakt geheimen bekend, maar een tactvol en betrouwbaar mens bedekt zoʼn zaak.

14Wordt een land niet verstandig geregeerd, dan zet het verval in, met veel goede adviseurs blijft een land echter welvarend.

15Als iemand zich voor een onbekende heeft borggesteld, zal hem dat zeker opbreken. Om een onbezorgd leven te leiden, kan men zich beter niet garant stellen.

16Een vrouw krijgt eer door haar bevalligheid, een man krijgt rijkdom door zijn kracht.

17Een zachtaardig en vriendelijk mens doet zichzelf goed, maar een wreed mens schaadt zichzelf.

18Alles wat een goddeloze doet, is nutteloos, maar er is een beloning voor hem die goed doet.

19Zo leidt de gerechtigheid naar het leven, terwijl de boosdoener zichzelf de dood injaagt.

20De Here verafschuwt slechte mensen, maar wie oprecht leeft, vindt genade in zijn ogen.

21De boosdoener en zijn nageslacht zullen niet ongestraft blijven, maar God redt de kinderen van de oprechten.

22Een mooie vrouw die haar verstand niet gebruikt, lijkt op een gouden ring in de neus van een varken.

23Rechtvaardige mensen hopen alleen op het goede, maar goddeloze mensen staat Gods toorn te wachten.

24Gulle en goedgeefse mensen krijgen toch steeds meer, maar wie gierig is, wordt steeds armer.

25Een weldoener is een zegen en wordt daarvoor rijk beloond en iemand die zijn gaven over anderen uitgiet, zal van het goede worden voorzien.

26Wie te weinig koren geeft, wordt door het volk vervloekt, maar de verkoper wordt gezegend.

27Wie ijverig goed doet, zal goed ontmoeten, maar wie het kwade doet, krijgt het op zijn eigen hoofd terug.

28Wie op zijn rijkdom vertrouwt, komt ten val, maar wie dat niet doet, is rechtvaardig en het zal hem voor de wind gaan.

29Wie zijn huishouden niet in de hand houdt, zal arm worden. Hij wordt afhankelijk van degene die zijn huishouden wel goed voor elkaar heeft.

30Wat de rechtvaardige voortbrengt, is als een boom die leven geeft. Wie wijs is, brengt mensen tot God.

31De rechtvaardige ontvangt op aarde zijn beloning, dus ontlopen goddeloze en zondaar hun straf zeker niet!