Néhémie 4 – BDS & HTB

La Bible du Semeur

Néhémie 4:1-17

Les Judéens se préparent à se défendre

1Lorsque Sanballat, Tobiya, les Arabes, les Ammonites et les Ashdodiens apprirent que la restauration des murailles de Jérusalem progressait et que les brèches commençaient à être obturées, ils se mirent très en colère. 2Ils se liguèrent tous ensemble pour aller attaquer Jérusalem et y semer le désordre. 3Alors nous avons prié notre Dieu et nous avons posté des gens pour monter la garde, de jour et de nuit, pour nous défendre contre eux. 4Cependant, déjà le peuple de Juda murmurait : Ceux qui portent les fardeaux sont à bout de forces et les tas de décombres restent énormes. Jamais nous n’arriverons à rebâtir cette muraille !

5Quant à nos adversaires, ils disaient : Ils ne sauront rien et ne verront rien jusqu’au moment où nous surgirons au milieu d’eux pour les massacrer et mettre fin à ce travail.

6Les Juifs qui habitaient parmi eux vinrent dix fois nous avertir de ce qu’ils préparaient : De tous les lieux où vous vous tournerez, disaient-ils, ils viendront contre nous.

7C’est pourquoi je mis des gens en place en contrebas derrière la muraille, aux endroits découverts ; je les postai groupés par familles et armés d’épées, de lances et d’arcs. 8Après avoir tout inspecté, je m’adressai aux notables, aux chefs et au reste du peuple : N’ayez pas peur d’eux ! Pensez au Seigneur qui est grand et redoutable, et combattez pour vos frères, vos fils et vos filles, vos femmes et vos maisons !

9Lorsque nos ennemis apprirent que nous étions informés et que Dieu avait ainsi déjoué leur projet, nous sommes tous retournés à la muraille, chacun à son travail. 10Mais à partir de ce jour, la moitié des hommes seulement faisaient le travail et ceux de l’autre moitié, vêtus de cuirasses, étaient armés des lances, des boucliers et des arcs. Et les chefs se tenaient derrière tous les gens de Juda. 11Ceux qui étaient occupés à rebâtir la muraille et ceux qui portaient ou chargeaient les fardeaux travaillaient d’une main et tenaient une arme de l’autre. 12Chacun des bâtisseurs avait son épée attachée à sa hanche. C’est ainsi qu’ils bâtissaient. Un homme se tenait à mes côtés prêt à sonner du cor. 13Je dis alors aux notables, aux chefs et au reste du peuple : Le travail est considérable et s’étend sur une grande distance, nous sommes dispersés loin les uns des autres le long de la muraille. 14Rassemblez-vous autour de nous, à l’endroit où vous entendrez le son du cor, et notre Dieu combattra pour nous.

15C’est ainsi que, chaque jour, nous poursuivions notre entreprise, la moitié d’entre nous tenant la lance à la main depuis l’aurore jusqu’à l’apparition des étoiles. 16Durant cette période, je dis encore au peuple : Que chacun passe la nuit dans Jérusalem avec son subalterne4.16 Autre traduction : son serviteur.. Ainsi, nous pourrons monter la garde pendant la nuit et poursuivre le travail pendant le jour.

17Ni moi, ni mes proches, ni mes collaborateurs, ni les gardes de mon escorte, nous ne quittions nos vêtements, chacun gardait ses armes à portée de main4.17 Texte difficile. Autres traductions : …ses armes, même pour aller se laver ou chacun n’avait que ses armes et de l’eau..

Het Boek

Nehemia 4:1-23

Een samenzwering tegen de Israëlieten

1Sanballat werd vreselijk kwaad toen hij hoorde dat wij de muur aan het herbouwen waren. Ja, razend was hij. Hij dreef de spot met ons en lachte ons uit, waar zijn vrienden en het Samaritaanse leger bij waren. 2‘Wat denken die Judeeërs wel dat ze aan het doen zijn? Zij kunnen er niets van,’ zei hij spottend. ‘Denken ze dat dit karwei in één dag is geklaard, dat ze daar offers kunnen brengen? Kijk eens! Zelfs die oude stenen uit het puin proberen zij opnieuw te gebruiken!’ 3Tobia, die naast hem stond, deed er nog een schepje bovenop: ‘Als er maar een vos over die muur loopt, stort hij al in!’ 4Toen bad ik: ‘O God, hoor toch hoe wij worden uitgelachen! Laat hun spot op hun eigen hoofd terechtkomen, laat hen gevangen worden weggevoerd naar een vreemd land! 5Vergeef hun hun zonde niet, maar onthoud wat zij hebben misdaan. Want zij maken U belachelijk door ons die de muur herbouwen, te bespotten.’ 6Uiteindelijk was de muur klaar tot de helft van zijn oorspronkelijke hoogte. Er was heel hard aan gewerkt.

7Sanballat, Tobia, de Arabieren, Ammonieten en Asdodieten hoorden dat het herstel van Jeruzalems muren vorderde en de bressen zich begonnen te sluiten. 8Hierdoor raakten zij buiten zichzelf van woede. Zij smeedden een samenzwering en waren van plan Jeruzalem aan te vallen en paniek te zaaien. 9Maar wij baden tot onze God en wegens het dreigend gevaar lieten wij de muren dag en nacht bewaken. 10Enkele leiders zeiden: ‘Onze werklieden zijn aan het eind van hun krachten. Het is onbegonnen werk al dat puin alléén te verwijderen!’ 11Ondertussen hadden onze vijanden het plan ons onverwacht te overvallen en te vermoorden om zo het werk te verhinderen. 12Maar telkens kwamen er Judeeërs die tussen onze vijanden woonden, bij ons en zij waarschuwden ons wel tien keer voor wat zij tegen ons van plan waren. 13Daarom plaatste ik wachtposten uit elke familie op het laagstgelegen gedeelte van het terrein achter de muur. Deze mannen waren bewapend met zwaarden, speren en bogen. 14Nadat ik de hele situatie in ogenschouw had genomen, zei ik tegen de leiders en het volk: ‘Wees niet bang! Denk aan de Here, die groot en ontzagwekkend is. Vecht voor uw volk, uw vrouw en kinderen en uw huis!’

15Onze vijanden hoorden dat wij op de hoogte waren van hun samenzwering en begrepen dat God hun plan had verijdeld. Nu konden wij allemaal weer aan de slag gaan. Iedereen ging weer terug naar zijn eigen werk. 16Vanaf dat ogenblik werkte de ene helft, terwijl de andere helft, gewapend met speren, schilden, bogen en pantsers, de wacht hield. De leiders stonden als één man achter hen die het werk uitvoerden. 17De sjouwers deden hun werk met één hand en hielden met de andere een werpspies vast. 18De bouwlieden hadden tijdens het bouwen steeds een zwaard aan hun heup hangen. En de hoornblazer bleef voortdurend bij mij om zonodig alarm te blazen. 19‘Het werkterrein is zo uitgestrekt en we zijn zo ver van elkaar bezig,’ zei ik tegen de leiders en het volk, 20‘dat u, zodra u alarm hoort blazen, snel naar mij moet komen, onze God zal Zelf voor ons strijden.’ 21Wij werkten van zonsopgang tot zonsondergang, terwijl steeds de helft van de mannen de wacht hield. 22Ik beval dat alle mensen met hun dienaren in Jeruzalem moesten overnachten. Dan konden de dienaren ʼs nachts wachtlopen en overdag werken. 23Al die tijd kwamen wij niet uit de kleren, ik niet, en mijn broeders, mijn dienaren en de wachters die bij mij waren, ook niet. Ook wij hadden onze wapens voortdurend binnen handbereik.