Job 40 – BDS & HTB

La Bible du Semeur

Job 40:1-32

Première réponse de Job à Dieu

1L’Eternel demanda alors à Job :

2Celui qui intente un procès ╵au Tout-Puissant ╵a-t-il à critiquer ?

Celui qui conteste avec Dieu ╵a-t-il quelque chose à répondre ?

3Job répondit alors à l’Eternel :

4Je suis trop peu de chose, ╵que te répliquerais-je ?

Je mets donc la main sur la bouche.

5J’ai parlé une fois, ╵je ne répondrai plus.

Et j’ai même insisté ╵une deuxième fois, ╵je n’ajouterai rien.

Second discours de Dieu

Dieu évoque l’hippopotame et le crocodile

6Alors, du sein de la tempête, ╵l’Eternel dit à Job :

7Mets ta ceinture comme un brave,

je vais te poser des questions ╵et tu m’enseigneras.

8Veux-tu vraiment prétendre ╵que je ne suis pas juste ?

Veux-tu me condamner ╵pour te justifier ?

9As-tu un bras ╵tel que celui de Dieu ?

Ta voix peut-elle ╵égaler mon tonnerre ?

10Va te parer ╵d’honneur et de grandeur

et revêts-toi ╵de splendeur et de gloire40.10 Voir Ps 96.6 ; 104.1 ; 111.3. !

11Répands les flots ╵de ton indignation

et, d’un regard, ╵courbe tous les hautains !

12Que ton regard ╵les fasse plier tous,

les criminels, ╵écrase-les sur place !

13Dans la poussière, ╵va les enfouir ensemble !

Enferme-les ╵dans la nuit du tombeau !

14Alors, moi-même ╵je te rendrai hommage,

car ta victoire ╵sera due à ta main.

15Regarde donc l’hippopotame40.15 La plupart des interprètes identifient l’animal dont il est question ici à l’hippopotame du Nil, décrit aux v. 16-24 dans un langage poétique et hyperbolique. : ╵je l’ai fait comme toi.

Comme le bœuf, ╵il se nourrit de l’herbe.

16Vois quelle force ╵réside dans sa croupe !

Quelle vigueur ╵dans ses muscles des flancs !

17Sa queue, il la raidit, ╵solide comme un cèdre.

Et les tendons ╵sont tressés dans ses cuisses.

18Ses os ressemblent ╵à des barreaux de bronze,

son ossature ╵à des barres de fer.

19C’est le chef-d’œuvre ╵de Dieu, son créateur

qui lui impose ╵le respect par le glaive.

20Les monts produisent son fourrage,

là où s’ébattent ╵les animaux sauvages.

21Il dort sous les lotus,

sous le couvert ╵des roseaux du marais.

22Il est couvert ╵par l’ombre des lotus,

les peupliers l’entourent ╵près des cours d’eau.

23Si la rivière se déchaîne, ╵il ne s’en émeut pas.

Si le Jourdain ╵se jette dans sa gueule, ╵il reste néanmoins serein.

24Va-t-on le prendre ╵à face découverte

et l’entraver ╵en lui perçant le mufle ?

25Iras-tu prendre ╵avec ton hameçon ╵le crocodile40.25 Voir note 3.8. ?

Vas-tu lier ╵sa langue avec ta ligne ?

26Lui mettras-tu ╵un jonc dans les naseaux ?

Perceras-tu ╵d’un crochet sa mâchoire ?

27Et t’adressera-t-il ╵de nombreuses supplications ?

Te dira-t-il ╵des gentillesses ?

28Conclura-t-il ╵une alliance avec toi ?

Le prendras-tu ╵pour serviteur à vie ?

29Joueras-tu avec lui ╵comme avec un oiseau ?

Le lieras-tu ╵pour amuser tes filles ?

30Des associés ╵le mettront-ils en vente ?

Le partageront-ils ╵entre des commerçants ?

31Vas-tu cribler ╵de dards sa carapace ?

Vas-tu barder ╵sa tête de harpons ?

32Attaque-le

et tu te souviendras ╵de ce combat, ╵tu n’y reviendras plus !

Het Boek

Job 40:1-28

God spreekt opnieuw

1Toen sprak God vanuit een wervelwind opnieuw tot Job en zei:

2‘Maak u maar klaar, zet u schrap, Ik zal u opnieuw vragen stellen en daarop verwacht Ik wel een antwoord van u.

3Wilt u mijn rechtvaardigheid in twijfel trekken en Mij veroordelen, zodat u zichzelf vrij kunt pleiten?

4Bent u net zo sterk als God en kunt u net zo donderen met uw stem als Hij?

5Goed, trek uw staatsiegewaad dan maar aan en hul uzelf in majesteit en pracht.

6Geef uw woede de vrije loop! Laat hem losbarsten tegen alle trotse mensen.

7Verneder de hooghartigen met een enkele blik en vertrap de goddelozen op de plaats waar zij staan.

8Begraaf hen in het stof en laat de dood hun gezicht verstijven.

9Als u daartoe in staat bent, ben Ik het met u eens als u zegt dat uw eigen kracht u kan redden.

10Kijk eens naar het nijlpaard. Ik heb hem gemaakt, net zoals Ik u heb gemaakt. Hij eet gras als een os.

11Let eens op zijn krachtige lendenen en op zijn buikspieren.

12Zijn staart is zo recht als een ceder. De pezen van zijn dijen zijn stevig verstrengeld.

13Zijn botten lijken op koperen buizen en zijn ribben zien eruit als ijzeren staven.

14Hij is een van mijn eerste meesterwerken, alleen Ik kan hem in toom houden.

15De bergen geven hem hun beste voedsel, de andere wilde dieren spelen rustig bij hem in de buurt.

16Hij ligt onder de lotus, verscholen in het riet en

17in de schaduw van de wilgen aan de waterkant.

18Hij schrikt niet terug voor snelstromende rivieren, zelfs niet als de machtige stroomversnellingen van de Jordaan op hem af zouden komen.

19Niemand krijgt de kans hem in een ogenblik van onoplettendheid te overmeesteren door zijn ogen te bedekken of hem een ring door de neus te doen en hem daaraan weg te leiden.

20Kunt u het zeemonster Leviatan met een haak en een vislijn vangen? Of een lasso om zijn tong leggen?

21Kunt u hem met een touw door zijn neus in bedwang houden of zijn kaak met een pin doorboren?

22Zal hij u smeken om medelijden of u door vleiende woorden proberen om te praten?

23Zal hij zich er bij neerleggen dat u hem voor zijn verdere leven tot slaaf maakt?

24Kunt u hem net als een vogel in een huisdier veranderen en uw dochtertjes met hem laten spelen?

25Zullen de mannen die samen vissen hem aan de vishandelaren verkopen en zullen deze hem onder zich verdelen?

26Zal zijn huid worden doorboord met pijlen of kan iemand een harpoen in zijn kop planten?

27Als u hem met de hand wilt aanraken, zal het gevecht dat volgt u nog lang heugen en u zult dat geen tweede maal proberen.

28Nee, het is onmogelijk hem te vangen. Alleen al wanneer je naar hem kijkt, deins je terug.’