Deutéronome 24 – BDS & HTB

La Bible du Semeur

Deutéronome 24:1-22

Divorce et remariage

1Supposons qu’un homme ait épousé une femme et que, plus tard, il cesse de la considérer avec faveur parce qu’il trouve quelque chose d’infâme à lui reprocher. Alors il rédige une lettre de divorce, il la lui remet et la renvoie de chez lui24.1 Cité en Mt 5.31 ; 19.7 ; Mc 10.4.. 2Après être partie de chez lui, cette femme se remarie avec un autre homme. 3Supposons que ce second mari cesse aussi de l’aimer, qu’il rédige à son tour une lettre de divorce, la lui remette et la renvoie de chez lui, ou supposons qu’il meure. 4Dans ce cas, le premier mari qui l’a renvoyée n’aura pas le droit de la reprendre pour femme, car elle est devenue impure pour lui, et ce serait une chose abominable aux yeux de l’Eternel. Vous ne chargerez pas de péché le pays que l’Eternel votre Dieu vous donne en possession.

Quelques atteintes aux personnes

5Lorsqu’un homme vient de se marier, il sera dispensé du service militaire et on ne le chargera d’aucune obligation particulière ; il restera disponible pour son foyer pendant un an, et fera la joie de la femme qu’il aura épousée.

6On ne prendra pas en gage les deux meules de son prochain, on ne saisira même pas celle du dessus, car ce serait prendre en gage ses moyens d’existence.

7Si l’on découvre qu’un Israélite a enlevé l’un de ses compatriotes israélites et l’a réduit en esclavage ou l’a vendu, cet homme sera puni de mort. Ainsi vous ferez disparaître du milieu de vous la souillure qu’entraîne le mal24.7 Voir Ex 21.16..

Les maladies de peau

8Veillez à observer les prescriptions relatives aux maladies de peau à caractère évolutif, du genre « lèpre ». Suivez très soigneusement tous les ordres que j’ai donnés aux prêtres-lévites et qu’ils vous transmettront. Obéissez-y et appliquez-les24.8 A propos de ces maladies de peau, voir Lv 13 et 14.. 9Souvenez-vous de ce que l’Eternel votre Dieu a fait à Miryam pendant votre voyage après la sortie d’Egypte24.9 Voir Nb 12.10..

Protection des démunis

10Si tu prêtes quelque chose à ton prochain, tu ne pénétreras pas dans sa maison pour te saisir d’un gage24.10 Pour les v. 10-13, voir Ex 22.25-26. ; 11tu attendras dehors que l’emprunteur t’apporte son gage à l’extérieur. 12S’il s’agit d’un pauvre, tu ne te coucheras pas sans lui avoir restitué le gage. 13Tu ne manqueras pas de le lui rapporter au coucher du soleil pour qu’il puisse s’en couvrir à son coucher en te bénissant, et l’Eternel ton Dieu considérera cela comme une marque de justice.

14Tu n’exploiteras pas l’ouvrier journalier qui est d’humble condition ou pauvre – qu’il s’agisse d’un Israélite ou d’un immigré habitant chez toi dans ton pays. 15Tu lui donneras son salaire chaque jour avant le coucher du soleil, car étant pauvre, il attend sa paie avec impatience ; sinon il en appellerait à l’Eternel contre toi et tu porterais la responsabilité d’un péché24.15 Voir Lv 19.13..

16Les parents ne seront pas mis à mort pour les crimes commis par leurs enfants, ni les enfants pour ceux de leurs parents : si quelqu’un doit être mis à mort, ce sera pour son propre péché.

17Tu ne fausseras pas le cours de la justice au détriment d’un immigré, ni d’un orphelin, et tu ne prendras pas en gage le vêtement d’une veuve. 18Rappelez-vous que vous avez été esclaves en Egypte, et que l’Eternel votre Dieu vous en a libérés ; c’est pourquoi je vous ordonne d’agir ainsi24.18 Voir Ex 23.9 ; Lv 19.33-34 ; Dt 27.19..

19Quand tu moissonneras ton champ, si tu oublies une gerbe dans le champ, ne retourne pas pour la ramasser, laisse-la pour l’immigré, pour l’orphelin ou la veuve, afin que l’Eternel ton Dieu te bénisse dans tout ce que tu entreprendras. 20Quand tu secoueras tes oliviers, ne cueille pas ensuite ce qui reste aux branches, ce sera pour l’immigré, l’orphelin ou la veuve. 21De même, quand tu vendangeras ta vigne, n’y reviens pas pour grappiller ce qui reste, ce sera pour l’étranger, l’orphelin ou la veuve. 22Rappelez-vous que vous avez été esclaves en Egypte ; c’est pourquoi je vous ordonne d’agir ainsi.

Het Boek

Deuteronomium 24:1-22

1‘Als een vrouw haar man totaal niet bevalt en er is volgens hem iets schandelijks op haar aan te merken, mag hij een brief schrijven waarin hij verklaart dat hij van haar scheidt, hij geeft haar die brief en mag haar dan wegsturen. 2Als zij vervolgens hertrouwt 3en haar tweede man ook van haar scheidt of sterft, 4mag haar eerste man niet opnieuw met haar trouwen, want zij is onrein geworden, dit is afschuwelijk in Gods ogen en het zou schuld brengen over het land dat de Here, uw God, u geeft.

5Een pasgetrouwd man mag niet meteen in het leger dienstdoen, noch met speciale verantwoordelijkheden worden belast, een jaar lang moet hij rustig thuis kunnen blijven, gelukkig met zijn vrouw.

6Het is verboden een handmolen of een bovenste molensteen als onderpand te nemen, want het is een stuk gereedschap waarmee de eigenaar in zijn levensonderhoud moet voorzien.

7Als iemand een broeder, een Israëliet, ontvoert en hem als een slaaf behandelt of verkoopt, moet de ontvoerder sterven om zo het kwaad uit uw midden weg te doen.

8Zorg ervoor dat u de aanwijzingen van de priester bij een geval van melaatsheid opvolgt, want ik heb hem richtlijnen gegeven die u tot op de letter moet gehoorzamen: 9denk aan wat de Here, uw God, met Mirjam deed toen u uit Egypte kwam.

10Als u een vordering op iemand hebt, mag u zijn huis niet zomaar binnengaan om een onderpand te halen. 11U moet buiten blijven staan. Hij zal wel naar buiten komen met wat hij u schuldig is. 12Als de man arm is en u zijn mantel als onderpand geeft, slaap er dan niet in. 13Breng de mantel bij zonsondergang terug, zodat hij erin kan slapen en hij zal u daarvoor zegenen. De Here, uw God, zal dat als een daad van rechtvaardigheid beschouwen. 14-15 Behandel een arme, gehuurde werkkracht niet hard, of het nu een Israëliet is of een buitenlander die bij u woont. Betaal hem elke dag voor zonsondergang zijn loon, want hij is arm en heeft het geld meteen nodig. Als u dat niet doet, klaagt hij u aan bij de Here en Hij zal dat als zonde beschouwen.

16Vaders mogen niet ter dood worden gebracht voor de zonden van hun zonen en zonen niet voor de zonden van hun vaders, iedere schuldige zal voor zijn eigen zonde ter dood worden gebracht. 17U moet rechtvaardig zijn tegenover vreemdelingen en wezen. U mag nooit de mantel van een weduwe accepteren als onderpand voor haar schuld. 18Onthoud altijd dat u slaven was in Egypte en dat de Here, uw God, u redde, daarom heb ik u dit gebod gegeven.

19Als u in de oogsttijd een schoof van het veld vergeet te halen, ga dan niet terug om hem te halen. Laat hem achter voor de vreemdelingen, wezen en weduwen, dan zal de Here, uw God, u zegenen en voorspoed geven bij alles wat u doet. 20Als u de olijven van uw olijfbomen slaat, zoek de takken dan niet nog een keer na, laat het overblijfsel hangen voor de vreemdelingen, wezen en weduwen. 21Hetzelfde geldt voor de druiven in uw wijngaard, zoek na het plukken de planten niet nog eens na, maar laat het overblijfsel achter voor hen die het nodig hebben. 22Onthoud dat u slaven was in het land Egypte, daarom geef ik u dit gebod.’