Matteus 10:32-42, Matteus 11:1-15 HTB

Matteus 10:32-42

Wie Mij belijdt voor de mensen, zal ook Ik voor mijn Vader belijden, die in de hemelen is. Maar wie Mij voor de mensen verloochent, hem zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is. Denkt niet, dat Ik vrede ben komen brengen op aarde; geen vrede, maar het zwaard ben Ik komen brengen. Want Ik ben verdeeldheid komen brengen tussen een man en zijn vader, tussen dochter en moeder, tussen schoondochter en schoonmoeder; en ‘s mensen ergste vijanden zullen zijn huisgenoten zijn. Wie zijn vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mijner niet waardig; wie zijn zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mijner niet waardig. En wie zijn kruis niet opneemt en Mij niet volgt, is Mijner niet waardig. Wie zijn leven vindt, zal het verliezen; en wie terwille van Mij zijn leven verliest, zal het vinden. Wie u opneemt, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Hem op, die Mij gezonden heeft. Wie een profeet opneemt, omdat hij profeet is, zal het loon van een profeet ontvangen; en wie een rechtvaardige opneemt, omdat hij een rechtvaardige is, zal het loon van een rechtvaardige ontvangen. En wie slechts een beker koud water te drinken geeft aan een dezer kleinen, omdat hij een leerling is, voorwaar, Ik zeg u: hem zal zijn loon niet ontgaan.

Read More of Matteus 10

Matteus 11:1-15

Nadat Jesus de lessen voor zijn twaalf leerlingen had geëindigd, ging Hij heen, om te leren en te preken in hun steden. Toen Johannes in de gevangenis de werken van Christus vernam, liet hij Hem door zijn leerlingen vragen: Zijt Gij het, die komen moet, of moeten we een ander verwachten? Jesus antwoordde hun:Gaat en bericht aan Johannes, wat gij hoort en ziet. Blinden zien en kreupelen gaan, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden verrijzen en aan armen wordt het evangelie verkondigd. Zalig is hij, die zich niet ergert aan Mij. Toen ze waren heengegaan, begon Jesus tot de menigte over Johannes te spreken: Wat zijt gij in de woestijn gaan zien? Een riet, dat door de wind wordt bewogen? Neen; wat zijt gij gaan zien? Een mens, in zachte kleren gedost? Zie, die in zachte kleren gedost gaan, zijn in de paleizen der koningen. Waarom zijt ge dan uitgelopen? Om een profeet te zien? Ja, zeg Ik u, en meer dan een profeet. Hij is het, van wien geschreven staat: “Zie, Ik zend mijn gezant voor U uit, Die U de weg zal bereiden.” Voorwaar, Ik zeg u: Onder de kinderen der vrouwen is er geen opgestaan, die groter was dan Johannes de Doper; toch is de kleinste in het rijk der hemelen groter dan hij. Van de dagen van Johannes den Doper tot heden toe wordt het rijk der hemelen met geweld bestormd, en de bestormers nemen het weg. Alle profeten en de Wet, tot Johannes toe, hebben het voorzegd; en zo gij het wilt verstaan: hijzelf is de Elias, die komen moet. Wie oren heeft om te horen, hij hore.

Read More of Matteus 11